Pièces de Résistance

verhalen, verhandelingen en foto's

dinsdag 5 mei 2015

ROMAANSE ARCHITECTUUR VOOR BEGINNERS 15.


INTERESSANTE GEBIEDEN BUITEN FRANKRIJK.


Spanje: Vall de Boí (werelderfgoed van de UNESCO sinds 2000).

De Vallei van Boí ligt in het Catalaanse gedeelte van de Pyreneeën, niet ver van het natuurpark Aïgues Tortes. De streek is nooit bezet geweest door de Moren en had na hun verdrijving uit de lagere delen van Catalonië een bescheiden bevolkingsdichtheid. Tijdens de Romaanse periode was het gebied in het bezit van de Graven van Erill. Familieleden maakten tijdens hun deelname aan de herovering van Zaragossa en Barbastro (1064) veel zilver buit, dat ze voor een groot gedeelte besteedden aan de verfraaiing van de dorpen in de vallei met kerkjes. Er is dan ook nergens ter wereld zo'n grote concentratie van Romaanse sacrale bouwwerken op zo'n klein oppervlak als hier (acht kerken en een hermitage). De route door de vallei is tegenwoordig behoorlijk populair. [kaart]


Sant Climent de Taüll.

De Sant Climent is de grootste en best bewaarde van de kerken in de Vall de Boí. Hij werd in december 1123 geconsacreerd door bisschop Guillem Ramon van Rodes. Het is een drieschepige basiliek met een halfronde centrale absis, geflankeerd door twee absidiolen. De beuken worden gescheiden door ronde pijlers en gedekt door een houten zadeldak. Aan de zuidkant (ter hoogte van het ontbrekende transept) staat een slanke vierkante campanile van zeven verdiepingen, die naar boven toe lichter worden omdat ze van steeds grotere vensters zijn voorzien. De Lombardische invloeden blijken bovendien uit de versieringen van het exterieur, voornamelijk rondboogfriezen en lisenen. [grondplan]

De gehele kerk was ooit gedecoreerd met fresco's, die getuigen van een sterke Italiaans-Byzantijnse invloed. Om de resterende fragmenten tegen verdere degradatie te beschermen zijn deze aan het begin van de 20e eeuw verwijderd (door het aanbrengen van lijm uit paardenhuid, die bij het afpellen de pigmenten meenam) en overgebracht naar het Museu Nacional d'Art de Catalunya in Barcelona. Het fresco in de centrale absis, de fameuze Christus Pantocrator, werd door een kopie vervangen. [Het geheel zou er ooit zo uitgezien hebben.] Tegenwoordig kan men de schilderingen ook door middel van een klank-en-lichtspel bewonderen. De nog resterende fragmenten worden in situ gerestaureerd. Het oeroude houten altaarfront is eveneens overgebracht naar Barcelona, maar drie Romaanse houten beelden worden in de kerk geëxposeerd, als onderdeel van de nieuwe museale inrichting.




Ook de Santa Maria werd in 1123 ingewijd, één dag na de Sant Climent. Het is een van de weinige kerken in de vallei waar zich een dorpskern omheen vormde. Met de datering houden de overeenkomsten met de naaste buur niet op: ook de Santa Maria heeft drie beuken, uitmondend in absiden, en een houten zadeldak. De verlichting wordt verzorgd door kleine vensters in de absiden en de façade. De klokkentoren is in de zuidelijke zijbeuk ingebouwd en telt (slechts) vijf verdiepingen. Mogelijk stond deze er reeds en is de kerk er omheen geconstrueerd. In de 18e eeuw is in het kader van een restauratie een koepel toegevoegd, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw weer is verwijderd. [grondplan]

De wandschilderingen van de Santa Maria (vollediger bewaard gebleven dan in de Sant Climent), zijn in 1918 verwijderd en overgebracht naar Barcelona. Het fresco in de centrale absis is geen Majestas Domini, maar een tronende Maria met het Christuskind op schoot. Zij wordt omgeven door de drie koningen. Op de zijmuren waren bijbelse scènes afgebeeld, o.a. het gevecht tussen David en Goliath (symbolisch voor de strijd tussen goed en kwaad). Het houten altaarfront (nu in Barcelona) uit ca. 1200 laat Christus in een mandorla zien, omgeven door de twaalf apostelen. Ook de resten van een Kruisafneming zijn naar het museum afgevoerd.




Deze kerk (gesitueerd onder de rotspartij waarop ooit het kasteel van Boí stond) heeft de meeste 11e eeuwse elementen weten te bewaren. De opzet is basilicaal, evenals die van de bovengenoemde kerken, maar de centrale absis is rechthoekig. De campanile staat naast de zuidelijke zijbeuk. De kerk werd in de 18e eeuw ingrijpend verbouwd, maar bij de laatste renovatie (1977-1998) is hij teruggebracht in de 12e eeuwse staat, wat o.a. inhield dat de restauratoren de resterende fresco's verwijderden, het interieur donkerder maakten en kopieën van de weggehaalde fresco's aanbrachten. De originelen bevinden zich nu in Barcelona. De bijbelse schilderingen op de wanden beelden o.a. de steniging van de heilige Stephanus af en er zijn ook voorstellingen van minstrelen en monsters. [grondplan]




De Santa Eulàlia telt slechts één beuk, die echter wel drie absiden aan de oostelijke kant heeft. De ingang is onder een overdekte portico aan de noordzijde. De kerk had vroeger een tongewelf, dat echter later vervangen is door een houten zadeldak. De campanile aan de noordkant is 23 meter hoog en telt zes etages. Deze stond op één lijn met de torens van de Sant Joan en de Sant Climent en fungeerde als wachttoren. De grootste schat van de kerk was een schitterende houten beeldengroep van de Kruisafneming uit de tweede heeft van de 12e eeuw. Twee van de beelden bevinden zich momenteel in Barcelona, de overige in het Episcopaal Museum van Vic. In de kerk staan kopieën. [grondplan]




De kerk ligt op een plaats waar de vallei breder wordt en was ooit verbonden aan een abdij die nu verdwenen is. Van de oorspronkelijke drie beuken is er nog maar één over. Deze heeft een stenen tongewelf. Van de twee halfcirkelvormige absiden stamt er één uit de 11e en één uit de 12e eeuw. Het verschil is duidelijk te zien: de oudste absis heeft onregelmatig metselwerk en Lombardische boogfriezen en lisenen, de jongste alleen glad gepolijste stenen. De campanile ligt ten zuidoosten van de kerk. In de 16e eeuw werden twee Gotische kapellen en een Gotische westgevel toegevoegd. [grondplan]





Deze kerk weerspiegelt het belang van Durro gedurende de Romaanse periode door de dimensies van de enige beuk, het versierde portaal en de overdekte portico. De bouw begon i.t.t. de andere kerken pas in de 12e eeuw. Het schip is lang en smal en heeft een tongewelf. De Gotische zijkapellen zijn vierkant van vorm. De oorspronkelijke absis is vervangen door een veelhoekige ruimte, die tegenwoordig als sacristie dient. De vijf verdiepingen hoge campanile staat tegen de noordwand. Hij heeft een typische Lombardische decoratie van rondbogen onder een zaagtandfries. De portico had aanvankelijk vier traveeën, maar een daarvan is omgebouwd tot een Barokke kapel die bedekt wordt door een koepel. In het koor is een eveneens Barokke retabel te vinden. Het toegangsportaal is gesitueerd in de zuidwand. Delen van de Romaanse kruisafneming zijn in Barcelona te vinden. [grondplan]




De Santa Maria is gelegen op een rotshelling aan het begin van de vallei en heeft vanwege het aflopende terrein een crypte gekregen. Er is één beuk (met aanpalende absis) en aan de zuidoostkant daarvan is later een sacristie toegevoegd. De kerk is verscheidene malen gerenoveerd en dankt aan een van deze campagnes zijn Barokke interieur. Er is geen klokkentoren. In plaats daarvan is is de façade doorgetrokken om een 'klokkenmuur' te vormen. Het altaarfront bevindt zich in Barcelona.



Andere sacrale bouwwerken.

De hermitage van Sant Quirc de Durro ligt op 1500 meter hoogte en markeerde vroeger het territorium. Hij heeft één beuk, eindigend in een halfronde absis. Daaronder is een kleine crypte. Het interieur getuigt van Barokke invloeden. Het Romaanse altaarfront is dezelfde weg gegaan als de andere: het bevindt zich in Barcelona.

De Santa Maria de l'Assumpció de Cóll (geconsacreerd in 1110) heeft eveneens slechts één beuk plus absis en wordt gedekt door een tongewelf. Door de toevoeging van een zijkapel aan de noordkant en een Gotische klokkentoren van twee verdiepingen aan de zuidkant is de vorm van een Latijns kruis ontstaan. Het portaal is het meest interessante deel: er zijn gebeeldhouwde kapitelen te vinden, ongebruikelijk in deze streek. Een oculus zorgt voor wat meer licht in de kerk. Het altaarfront van de Santa Maria de Cóll bevindt zich in Vic.



Hoewel het Franse deel van de Pyreneeën over het algemeen dichter bevolkt is dan de Spaanse kant, lijkt de situatie in het dal van de Ariège toch veel op de Vall de Boí. Ook hier vindt men een reeks simpele kerkjes met Lombardische trekken op afgelegen plaatsen.

De Saint-Julien in Axiat maakte deel uit van een gift van graaf Roger II van Foix aan de abdij van Cluny in 1075. Aan het begin de 12e eeuw geraakte het godshuis in het bezit van de abdij van Lagrasse en werd herbouwd. Het is een kleine zaalkerk met een tongewelf, dat ondersteund wordt door gordelbogen op pilasters. Op het transept komen drie absiden uit, de middelste groter dan de andere. Ze zijn bedekt met een cul-de-four en worden geflankeerd door zuiltjes met versierde kapitelen. Het schip heeft geen lichtbeuk: het licht komt van een klein venster in de centrale absis en twee vensters in het transept. De arcaden van de kruising zijn versterkt om het gewicht van de toren te torsen, die in afwijking van de meeste torens in deze streek geen campanile is. Sommige elementen van de eerdere kerk zijn bewaard gebleven, zoals het portaal en de noordwand, die in 1872 gerestaureerd moest worden.


In de 10e eeuw doneerden graaf Roger van Carcassonne en zijn vrouw Adalaïs de 'villa' Verdun aan de abdij Saint-Volusien in Foix. De kerk Saint-Blaise wordt voor het eerst in 1224 genoemd als bezitting van de abdij. Het bouwwerk dateert uit de 12e eeuw en heeft drie beuken die uitkomen in een absis en twee absidiolen, alle halfrond. Deze zijn versierd met bandes lombardes, populair geworden door de invloed van de Lombardische metselaars die in Catalonië hun werk verrichtten. Door de ligging van Verdun in een smal dal omgeven door bergen is het gevaar van wateroverlast na een stortbui niet denkbeeldig. In 1613 beschadigde een overstroming de kerk zwaar (het duurde tot 1701 voor deze hersteld was) en in 1875 werd zelfs het hele dorp verwoest. Van de klokkentoren is bij een dergelijke gelegenheid driekwart weggespoeld, zodat er nu nog slechts één wand overeind staat.



Italië: de Lombardische erfenis.

Het tijdperk waarin de Romaanse stijl domineerde is in Italië moeilijker af te grenzen dan in Frankrijk. Er is de traditie van de vroeg-christelijke basilieken, die met Constantijns Oude Sint Pieter in de 4e eeuw begon en vrijwel ongewijzigd doorliep tot in de 11e eeuw -wat een laat begin suggereert. Anderzijds worden de Lombardische metselaars en steenhouwers (die al in de 10e eeuw hun stijl geperfectioneerd hadden) als pioniers van de Romaanse architectuur beschouwd en zijn er zelfs deskundigen die de bouwkunst welke rond 800 in (de omgeving van) Milaan en Pavia ontstond als de oudste Romaanse architectuur in Europa beschouwen. Een voorbeeld is de San Vincenzo in Prato in Milaan, waar een Romaanse koorsluiting (met drie halfronde absiden) zou zijn gecreëerd. De kerk is echter in de 11e eeuw verbouwd, zodat die conclusie me wat voorbarig lijkt. Wanneer de Gotische bouwkunst zijn intrede deed, is nog moeilijker te bepalen. De Italiaanse Gotiek (voor zover men daar überhaupt van spreken kan) miste juist datgene wat zo kenmerkend was voor de Franse Gotiek: het streven naar hoogte en de introductie van licht in de kerk door grote gebrandschilderde ramen. Het is meer een voortzetting van de Romaanse stijl en het verschil tussen de Romaanse Duomo van Pisa en de 'Gotische' Duomo van Florence is dan ook bepaald niet in één oogopslag te zien.

De Lombardische bouwtraditie (die niet alleen van groot belang was in Noord-Italië, maar uitstraalde naar Zuid-Frankrijk, Catalonië en het gedeelte van het Heilige Roomse Rijk boven de Alpen) wortelde in de Romeinse baksteenbouw. Anders dan bij de Romeinen bestonden de muren echter alleen uit baksteen en niet uit een bakstenen bekleding van een tussenmuur bestaande uit een licht doch sterk mengsel van steengruis en mortel. Dit was minder bewerkelijk, omdat er geen houten bekisting gemaakt hoefde te worden. De muren waren echter ook minder stevig dan de Romeinse voorbeelden, waardoor zich steunelementen bij het exterieur ontwikkelden, zoals lisenen (verticale banden) en boogfriezen (horizontale banden). In 643 liet de Longobardische koning Rotharis de privileges van de plaatselijke bouwmeesters (die hij aanduidde als magistri comacini) in een oorkonde vastleggen. Dit leidde tot een heropleving van de bouwkunst in Noord-Italië, waar zich groepen rondtrekkende (leerling)metselaars en -steenhouwers onder leiding van een meester ontwikkelden, die weldra ook elders hun kunsten vertoonden.

Ondanks de naam kwamen zij niet allen uit (de streek rond) Como, maar daar staat wel een van de meesterwerken van de Noord-Italiaanse Romaanse architectuur: de Sant'Abbondio. Op deze plaats (1000 meter buiten de muren van de Romeinse stad) bouwde Amanzio, de derde bisschop van Como (gestorven in 448), een aan Petrus en Paulus gewijde kerk, nadat hij van een reis naar Rome relieken van deze apostelen had meegebracht. In 818 werd deze verheven tot kathedraal en werd Abbondio (Abundius), de opvolger van Amanzio als bisschop, de beschermheilige. In 1013 werd de nu weer gewone kerk toevertrouwd aan benedictijner monniken, die hem in de periode 1050 tot 1095 herbouwden in Romaanse stijl.

Het is een vijfschepige basiliek met twee klokkentorens in het (niet uitspringende) transept, een element dat gebruikelijk was in het Rijnland, maar zeldzaam in Italië (de beïnvloeding in beide delen van het Heilige Roomse Rijk was dus wederzijds). Ook de kubuskapitelen in het door een houten plafond gedekte schip verraden Duitse invloeden. Andere kapitelen worden gesierd door acanthusbladeren en dierfiguren. De overblijfselen van de heilige zijn bijgezet onder het hoofdaltaar. In de centrale absis bevindt zich een frescocyclus uit het midden van de 14 eeuw. Het portaal heeft met rankmotieven gedecoreerde archivolten.








Italië: Toscane.

De Romaanse architectuur stond in Toscane nog meer onder invloed van de klassieke Romeinse bouwkunst dan in de rest van Italië. Net als de Romeinse prestigebouwwerken werden de kerken bekleed met marmer -lichtgekleurd met zwart of donkergroen inlegwerk (waardoor sommige godshuizen er uitzien als zebra's). De onderste verdieping van de schermfaçades bestaan naast het portaal uit een aantal blinde arcaden, terwijl daarboven rijen dwerggalerijen zijn aangebracht. Met name de stijl van Florence is klassiek te noemen: ietwat streng en met een voorkeur voor geometrische versieringen. De Pisaanse stijl, die de meeste navolging vond, is speelser en vertoont ook Byzantijnse en Arabische invloeden. Lucca heeft weer wat meer Lombardische elementen. Qua interieur dwaalde men niet ver af van de vroeg-christelijke voorbeelden. In Toscane zijn ook talloze pieve (dorpskerken met baptisterium en kerkhof) te vinden. Zij fungeerden niet alleen als religieus, maar ook als administratief centrum en reizigers konden er onderdak vinden.


Pisa: Piazza dei Miracoli (werelderfgoed van de UNESCO sinds 1987).

De naam Pisa is afgeleid van het Etruskische woord voor 'mond' en inderdaad lag de stad in deze periode nog aan de monding van de Arno. In de 7e eeuw v.C. was er een eerste nederzetting op de plaats van het huidige Piazza dei Miracoli. In de Romeinse tijd was deze Portus Pisanus uitgegroeid tot een prominente handelsplaats en de thuishaven van de vloot die het westelijke deel van het Middellandse Zeegebied beheerste. Het werd een van de belangrijkste centra van de Longobarden, maar pas vanaf de 10e eeuw kwam de stad echt tot bloei door het steeds verder uitbreiden van de handelsbetrekkingen. Zo speelde Pisa een voorname rol bij het bevoorraden van de kruisvaarders en werd daardoor een essentiële factor bij de handel in de Levant. De stad groeide na de 10e eeuw voor het eerst buiten de muren die het gebied van de Campo dei Miracoli omringden en stootte in de richting van de Arno door. Een aanzienlijk deel van de 12e eeuwse muren is nog altijd intact.


De bouw van de Duomo Santa Maria Assunta begon in 1064, na de overwinning van Pisa (samen met Genua) op de Saracenen bij Palermo. De bouw is voor een groot deel met de buit van deze onderneming gefinancierd. De eerste bouwmeester was de Pisaan Buscheto, die de zo kenmerkende stijl ontwierp (zijn tombe is in de gevel van de dom aangebracht). Hij werd in de 12e eeuw opgevolgd door Rainaldo, die het schip naar het westen verlengde (nog altijd te zien aan de verschillende kleuren in de zijmuur) en de façade en absis toevoegde. Het gebouw werd pas in de 14e eeuw voltooid. [grondplan]

De vijfschepige basiliek heeft de vorm van een Latijns kruis. Het schip heeft een driedelige opstand, bestaande uit rondboogarcaden, een galerij (matronei genoemd omdat in het verleden de vrouwen hier naartoe verbannen werden) en een lichtbeuk. In totaal zijn er drie rijen vensters, maar toch is de kerk behoorlijk duister. De zuilen tussen de beuken zijn voor een groot deel afkomstig uit Sicilië en Zuid-Italië. Het transept heeft drie beuken. Het middenschip wordt bedekt door een verguld houten cassetteplafond, de zijbeuken door kruisgewelven. De wanden zijn zwart-wit gestreept. Het koor mondt uit in een grote absis en de beide transeptarmen eindigen in absidiolen. De viering wordt gekroond door een ovale koepel die op een achthoekig onderstel rust. In 1595 was er een grote brand die de meeste kunstwerken verwoeste. Daarna werd de kerk opnieuw gedecoreerd. Het mozaïek van Christus Pantocrator (geflankeerd door Maria en Johannes de Doper) in de centrale absis (eind 13e eeuw) overleefde echter. De gevel heeft een zeer harmonische opbouw. De bronzen deuren van het centrale portaal werden (evenals de deuren van de Porta di San Ranieri tegenover de toren) rond 1180 vervaardigd door Bonnano Pisano. Na de brand werden zij vervangen door naar de oude tekeningen nieuw vervaardigde exemplaren.





De bouw van het baptisterium begon in 1153. Het werd ontworpen door 'Diotisalvi' (een bijnaam die 'God zal je redden' betekent). Het is de grootste doopkapel ter wereld met een omtrek van 107 meter, een doorsnede van 35 meter en een hoogte van 55 meter. De koepel leverde nogal wat moeilijkheden op, kwam pas aan het eind van de 14e eeuw gereed en is meer Gotisch van aard. Bovenop staat een standbeeld van Johannes de Doper. Bij de ingang zijn episodes uit diens leven op de onderkant van de latei aangebracht. Daarboven wordt Christus omringd door Maria, Johannes de Doper, evangelisten en engelen. Het beeld van Maria met kind is een kopie. Het interieur is tamelijk sober, maar heeft een geweldige akoestiek. Het achthoekige doopvont dateert uit 1246, de preekstoel werd tussen 1250 en 1260 vervaardigd door Nicola Pisano en wordt door enkelen gezien als een voorbode van de Italiaanse Renaissance.



Met de bouw van de Scheve Toren werd in 1173 aangevangen. Hij werd ontworpen door Diotisalvi, in dezelfde stijl als het baptisterium. Na de voltooiing van de derde zuilengalerij begon het gebouw aan één kant te verzakken en het werk werd tot 1275 stilgelegd. Toen kwam de bouwleiding in handen van Giovanni di Simone, die probeerde de helling te corrigeren door de hogere verdiepingen de andere kant op te laten neigen -wat het probleem alleen maar erger maakte. Het kunstwerk werd rond 1350 voltooid door Tommaso Pisano. De zuidkant van de 55 meter hoge toren is 2,2 meter in de grond gezakt en hij staat ruim 4% uit het lood (vóór de laatste restauraties 5,5%). Men heeft geprobeerd tegendruk te bieden door het aanbrengen van loden gewichten aan de andere kant van de toren.



Aan het begin van de 13e eeuw liet bisschop Ubaldo de' Lanfranchi naar verluid enkele scheepsladingen aarde van de berg Golgotha uitstorten op een oud kerkhof vlakbij de kathedraal, met de bedoeling daar welgestelde Pisanen te gaan begraven. Het was de ideale grond voor dit doel: lijken zouden in één dag tot skelet zijn vergaan. In 1278 werd hier begonnen met de bouw van de Camposanto Monumentale, een ommuurd kerkhof in Gotische stijl. De ontwerper was Giovanni di Simone. Het duurde bijna twee eeuwen voor de gangen eindelijk gereed waren (1464). De muren zijn gedecoreerd met fresco's (die o.a. de Kruisiging, het Laatste Oordeel en andere Oud- en Nieuw-Testamentische taferelen afbeelden), waarvan de eerste in 1360 werd aangebracht en de laatste pas drie eeuwen later. In de Tweede Wereldoorlog werd het gebouw tijdens een bombardement zwaar beschadigd. Toen de fresco's daarna voor restauratie werden verwijderd, kwamen de oorspronkelijke schetsen (sinopieën) weer te voorschijn. Deze worden nu tentoongesteld in een apart museum. In het bouwwerk zelf is een collectie Romeinse en vroeg-christelijke sarcofagen te vinden.





Florence: Baptisterium.

Florence heeft behoorlijk wat Romaanse kerken, maar de kathedraal (waaraan in 1294 begonnen werd) behoort niet daartoe. De meest iconische Romaanse kerk in de stad is de San Miniato al Monte (vanaf 1013). Het patroon van de gevel (1090) was de inspiratie voor de decoratie van het baptisterium.

De eerste achthoekige doopkapel op deze plek werd aan het eind van de 4e of het begin van de 5e eeuw neergezet, bovenop de resten van een Romeins gebouw (al was het waarschijnlijk geen tempel gewijd aan Mars, zoals men eerst veronderstelde). Deze werd aan het eind van de 6e eeuw vervangen door een nieuwe versie, vermoedelijk in opdracht van de Longobardische koningin Theodolinde, ter opluistering van de bekering van haar man, koning Autarius. In deze periode was het gebouw waarschijnlijk omgeven door een kerkhof, vol Romeinse sarcofagen die door rijke Florentijnen als tombe werden gebruikt. Paus Nicolaas II legde in 1059 de eerste steen voor het huidige gebouw, dat oorspronkelijk als kerk bedoeld was. In 1128 was het bouwwerk gereed (op de lantaarn na die in 1150 werd geplaatst). Ieder jaar werden hier op 21 maart (het Florentijnse Nieuwjaar) alle kinderen gedoopt die in de voorafgaande 12 maanden geboren waren.

Het Battistero San Giovanni is in het bezit van een aantal prachtige kunstwerken. In de eerste plaats drie paren bronzen deuren. De oudste (oorspronkelijk bestemd voor de oostkant van het gebouw en later verplaatst naar het zuiden) werden tussen 1330 en 1336 vervaardigd onder leiding van Andrea Pisano. Ze bestaan uit 28 panelen: 20 met scènes uit het leven van Johannes de Doper en 8 met de bijbelse deugden. In 1401 werd een competitie uitgeschreven voor het ontwerp van een nieuw paar deuren voor (uiteindelijk) de noordkant. De wedstrijd werd gewonnen door Lorenzo Ghiberti. Er zijn deskundigen die deze datum als het begin van de Renaissance aanduiden. Ook deze deuren bestaan uit 28 panelen, waarvan er 20 handelen over het leven van Christus en de 8 onderste de evangelisten en een aantal kerkvaders afbeelden. Dit werk kostte Ghiberti 21 jaar van zijn leven. In 1425 kreeg hij de opdracht een nieuw paar deuren voor de oostkant te ontwerpen. Ditmaal was hij 27 jaar bezig, maar het resultaat was er dan ook naar: ze werden door Michelangelo de 'poorten van het Paradijs' genoemd. Deze deuren hebben 10 panelen met taferelen ontleend aan het Oude Testament. Tegenwoordig zijn nog slechts de kopieën in het wild te bewonderen.

De kunstwerken in het interieur zijn meer in de Romaanse traditie. De binnenmuren zijn, net als de buitenkant, bekleed met wit marmer, voorzien van donkergroen inlegwerk. De koepel is gedecoreerd met schitterende mozaïeken. De oudste dateren uit de periode vanaf 1225 en werden vervaardigd door kunstenaars uit Venetië, vermoedelijk met behulp van Cimabue. Het werk duurde tot in de 14e eeuw. Het gedeelte boven het hoogaltaar beeldt het Laatste Oordeel af en verder zijn er stroken met o.a. scènes uit het leven van Johannes de Doper, Christus en Maria, het verhaal van Jozef en Genesis. 





Duitsland: de Kaiserdome.

Hoewel de Investituurstrijd zich formeel gezien afspeelde tussen keizer Hendrik IV en paus Gregorius VII, was dit slechts de culminatie van een reeds langer durend conflict tussen de pontifex en de keizer van het Heilige Roomse Rijk over wie het uiteindelijk voor het zeggen had. De pausen wilden wereldlijke macht over de Kerkelijke Staat en de keizers wilden de bisschoppen benoemen en hen als leenmannen benutten. Om hun machtsaanspraken op het gebied van het kerkbestuur te onderbouwen lieten Salische en Staufische keizers drie enorme sacrale bouwwerken neerzetten: de Kaiserdome van Speyer, Mainz en Worms -en het is geen toeval dat Hendrik IV hierbij het meest actief was. De Dom van Speyer was na de afbraak van Cluny III de grootste Romaanse kerk überhaupt.


Speyer: Domkirche Sankt Maria und Sankt Stephan (werelderfgoed van de UNESCO sinds 1981).

Onder de Salische keizers werd Speyer een van de belangrijkste steden in Duitsland. Konrad I begon in 1027 met de bouw van de Dom. Het oostelijke deel met de crypte, de zijtorens bij het koor en de onderste delen van het transept waren vóór 1035 gereed. Tussen 1035 en 1040 volgden de pijlers van het middenschip, de muren van de zijwanden en het tongewelf in het koor. Tijdens de regering van Hendrik III werd de basiliek afgebouwd. De zijbeuken kregen kruisgewelven. Men wilde ook het middenschip overwelven, maar dat was met 14 meter te breed. Wellicht werd er een houten tongewelf aangebracht. De westkant kreeg een traditioneel westwerk. In 1061 kon Speyer I ingewijd worden. Door de instabiliteit van de bodem langs de Rijn ontstonden echter al snel problemen.

Rond 1090 werd door Hendrik IV aangevangen met een grootscheepse reconstructie, waarbij het oostelijke koor en transept afgebroken en tot acht meter diep gestut werden. Alleen de crypte bleef intact. Het schip werd met vijf meter verhoogd en nu lukte het wel een kruisgewelf aan te brengen (waarmee in Speyer pioniersarbeid werd verricht). Daartoe werd iedere tweede pijler versterkt door het aanbrengen van een halfzuil, die naar boven toe werd doorgetrokken en die een gordelboog ondersteunde. De vensters werden twee aan twee in de 'oksels' van het gewelf aangelegd, zodat ze de muren niet verzwakten. Zowel de traveeën in het middenschip als die in de zijbeuken (die ook op de niet-versterkte pijlers konden rusten) waren vierkant. Aan de buitenkant kreeg de kerk in de muren ingebouwde dwerggalerijen (de natuurlijke 'opvolger' van de rondboogfries). Dit vond veel navolging in Duitsland. Speyer II was in 1106 gereed. De kerk was met 134 meter lengte, 43 meter breedte en 33 meter hoogte op dat moment zonder weerga -en door Hendrik IV duidelijk bedoeld als een provocatie ten aanzien van de paus, tegen wie hij in eerste instantie bakzeil had moeten halen door de beruchte 'Gang naar Cannossa'. [grondplan]

Tijdens de Paltse Successieoorlog (1688-1697, waarbij Lodewijk XIV het Franse grondgebied probeerde uit te breiden tot de 'natuurlijke grenzen') werd Speyer door Franse troepen bezet. De stad werd in brand gestoken en hoewel de Dom gespaard had moeten worden, ging deze toch in vlammen op en stortte het westelijke deel in. Pas een halve eeuw later begon men met de restauratie onder leiding van Ignaz Michael Neumann (1748-1772). Deze herstelde het Romaanse schip, maar plakte er een Barokke gevel tegenaan. Gedurende de Franse Revolutie had het gebouw opnieuw zwaar te lijden, werd als veestal en magazijn gebruikt en stond zelfs op de nominatie om afgebroken te worden. Dit werd door een decreet van Napoleon verhinderd.

De kerk werd van 1818-1822 provisorisch hersteld en kreeg tussen 1846 tot 1853 in opdracht van Ludwig I van Beieren fresco's in de 'Nazarener' stijl op de zijwanden. In de periode 1854-1858 werd de Barokke gevel vervangen door een nieuwe neo-Romaanse façade. De graftombes van de in de kerk bijgezette keizers (acht in totaal, waarvan de laatste in 1308 werd toegevoegd) bevonden zich oorspronkelijk onder het middenschip, maar werden aan het begin van de 20e eeuw verplaatst naar de gerenoveerde crypte. Dit is de grootste Romaanse hallencrypte van Europa en bestaat uit 42 kruisgewelven, ondersteunt door 20 zuilen. [grondplan] (Foto 1 JW)









De eerste kathedraal van Mainz werd in 911 ingezegend door aartsbisschop Hatto I en bleef in functie tot de benoeming van Willigis in 975. Deze wilde van Mainz een 'tweede Rome' maken en initieerde de bouw van een nieuwe basiliek. Deze had een dubbelkoor, twee dwarsbeuken, zes torens en een houten plafond. Dat bleek al direct fataal, want bij de inwijding in 1009 werd het gebouw zwaar beschadigd door brand (vermoedelijk veroorzaakt door de uit fakkels bestaande feestverlichting). De herstelwerkzaamheden duurden bijna even lang als de bouw van de originele kathedraal en werden in 1036 voltooid. In 1081 was er opnieuw een felle brand, die weinig van het oude godshuis overliet. Het duurde bijna twintig jaar voor Hendrik IV de herbouw van start liet gaan. Na de dood van Hendrik in 1106 was er niet veel geld meer beschikbaar. Bisschop Adalbert van Saarbrücken deed zijn best, maar in plaats van de dure zandsteen moest men goedkopere kalksteen benutten en de ingehuurde magistri comacini waren inmiddels verder getrokken. De nieuwe kathedraal kon in 1137 geconsacreerd worden.

Het was een drieschepige basiliek voorzien van een dubbelkoor (met een lengte van 116 meter en een hoogte van 28 meter wat kleiner dan Speyer). De oorspronkelijk rechte koorsluiting aan de oostkant werd vervangen door een halfronde absis met Lombardische elementen. De kerk had een nauwelijks uitspringend transept en kruisgewelven in de zijbeuken. Ook het middenschip had aanvankelijk een kruisgewelf, maar dat werd rond 1200 ingeruild voor een 'Staufisch' kruisribgewelf. De vensters waren twee aan twee gegroepeerd, waardoor er ruimte kwam voor doorgetrokken halfzuilen. Tussen de rondboogarcaden en vensters werd een rij blinde arcaden aangebracht. In het originele ontwerp van Willigis was de westkant de belangrijkste pool. Het westkoor (gewijd aan Sankt Martin) behield een archaïsche veelhoekige vorm en was ook nu weer groter dan het oostelijke koor (gewijd aan Sankt Stephan). Beide koren hadden een crypte. Om het westkoor heen werd in 1240 een sacristie gebouwd. De twee kruisingen kregen een octagonale koepel met (lantaarn)toren. De huidige, Gotische, kruisgang werd tussen 1400 en 1410 aan de zuidkant van de kerk aangelegd. Van de Romaanse voorlopers zijn alleen enkele muurresten en een kelder bewaard gebleven. [grondplan]

De stad kreeg in 1792 een invasie van Franse troepen te verduren. Tijdens de gevechten werd een groot deel van de Dom verwoest. Hij werd daarna gedegradeerd tot militair hospitaal en het houten interieur werd opgestookt. Het bouwwerk kon echter door bisschop Colmar (wederom met hulp van Napoleon) gered worden. Tijdens de 19e eeuw vonden verscheidene restauraties plaats, o.a. door de Nederlandse architect Pierre Cuypers, die een neo-Romaanse toren op de oostelijke viering plaatste. Tussen 1859 en 1864 kreeg de 'Nazarener' Philipp Veit de gelegenheid de kathedraal van Mainz te 'verfraaien'. In 1942 werd de Dom bij bombardementen verscheidene malen getroffen, waarbij de bovenste verdieping van de kruisgang werd vernield en de daken ten prooi vielen aan brand. De gewelven bleven echter overeind. Tijdens de restauraties, die zich tot in de jaren zeventig voortsleepten, werd de buitenkant van de Dom rood geschilderd, in navolging van de meeste historische gebouwen in Mainz. In 2009 werd het duizendjarige bestaan van het bouwwerk groots gevierd.








De Dom van Worms staat op de hoogste heuvel in de regio. Omdat men daar beschermd was tegen overstromingen, werd deze al ver voor het begin van de jaartelling bewoond, o.a. door de Germaanse Vangionen, waarvan (via Wonnegau) de naam Worms is afgeleid. Na de verovering van de streek door de Romeinen waren op deze plek het forum en een tempel te vinden. In de 5e eeuw drongen de Franken binnen. De Merovingische koningin-weduwe Brunichildis vestigde zich rond 600 in Worms en stichtte een kerk bovenop de resten van het forum. In 1000 werd Burchard bisschop van de stad en begon direct met het herinrichten van de religieuze infrastructuur. Daartoe initieerde hij o.a. de bouw van een nieuwe basiliek met dubbelkoor, die in 1018 werd ingewijd. Twee jaar later stortte het westelijke deel al in en moest vernieuwd worden. In 1110 werd de kerk opnieuw geconsacreerd, mogelijk na ingrijpende herstelwerkzaamheden.

Dat deze duidelijk niet afdoende waren geweest, blijkt uit het feit dat bisschop Burchard II in 1130 met de bouw van een totaal nieuwe kathedraal aanving. De oude godshuis werd gesloopt: tegenwoordig resteren daarvan slechts de onderste verdiepingen van de westelijke torens en een schatkamer. Het oostelijke deel met torens en vieringkoepel was rond 1144 gereed. Het langhuis en westwerk werden tussen 1160 en 1181 onder de directie van zijn opvolgers Konrad I en II voltooid. De laat-Romaanse 'Staufische' bouwstijl van de Dom werd in de omgeving veelvuldig nagevolgd (o.a. bij de abdijkerk van Maria Laach). De Sankt Peter is gebouwd volgens het gebonden stelsel en heeft kruisgewelven in de zijbeuken en een kruisribgewelf in het middenschip. De opstand is gelijk aan die van de beide zusterkerken, met dien verstande dat de blinde rondboogarcaden in de zijwanden niet voorzien zijn van nep-Romaanse schilderingen. De westelijke absis is veelhoekig, de oostelijke halfrond van binnen en rechthoekig van buiten. Er zijn negen sarcofagen van Salische vorsten in een daarvoor aan het begin van de 20e eeuw speciaal aangelegde crypte onder het hoogaltaar te vinden. [grondplan]

In 1556 werden alle kerken in Worms ter beschikking gesteld van de protestantse eredienst. Tijdens de Paltse Successieoorlog liepen pogingen om de Dom op te blazen op niets uit, maar het gebouw werd zwaar gehavend door brand. Vooral het interieur had veel te lijden gehad en werd in Barokstijl gerenoveerd. Het hoogaltaar van Balthasar Neumann heeft alle verdere beproevingen overleefd. Tijdens de Franse Revolutie werd ook Worms ingenomen en de Dom was alleen nog in trek als paardenstal. Tussen 1818 en 1830 werd de 15e eeuwse laat-Gotische kruisgang (die de oorspronkelijke Romaanse kruisgang had vervangen) gesloopt en de stenen werden geveild. Pas in 1886 werd met de renovatie van de bouwval begonnen. Het westelijk koor moest tot de grond toe afgebroken en opnieuw opgebouwd worden. Daarvoor gebruikte men (tenminste aan de buitenkant) zoveel mogelijk de originele stenen. Het omvangrijke project was pas in 1935 klaar. De Tweede Wereldoorlog leek het bouwwerk ongeschonden doorstaan te hebben, toen het in het voorjaar van 1945 tijdens een bombardement toch nog werd getroffen. Maar ook hier brandden alleen de daken en bleef het interieur gespaard. (Foto 6 JW)








Duitsland: laat-Romaanse architectuur in het Rijnland.

Gedurende het Romaanse tijdperk lagen alle Duitse cultuursteden in het dal van de Rijn, het gebied met de meeste internationale contacten. Toch duurde het bijna een eeuw voor de invloeden van de Noord-Franse Gotiek hier echt doordrongen. De laatste fase van de Romaanse kerkbouw zette halverwege de 12e eeuw in met de zgn. Staufische stijl. Deze had een aantal kenmerken: (1) een dubbelkoor met twee dwarsbeuken (in de Salische periode juist op zijn retour); (2) vele (slanke, ronde) torens (meestal zes: twee vieringtorens en vier torens aan weerszijde van de koren); (3) een bijna overdadige geleding van de buitenmuren door lisenen & halfzuilen, rondboogfriezen & dwerggalerijen en een benadrukking van de dikte van de muren door een getrapte omlijsting van (blinde) arcaden en vensters. De Dom van Worms is een onmiskenbare exponent van deze stijl, evenals de abdijkerk van Maria Laach. Daarna kwam een nieuwe stijl op, de Rheinische Übergangsstil, die meer elementen van de Franse Gotiek vertoonde -welke echter voornamelijk decoratief aangewend werden, zonder de Romaanse bouwstructuur wezenlijk aan te tasten. Hierbij verdween het dubbelkoor en werd bij de grotere kerken het westwerk weer in ere hersteld, maar was de decoratie van het exterieur meestentijds uitbundiger door de toepassing van een veelkleurige beschildering (die in sommige gevallen opnieuw aangebracht is). Ook het interieur is dikwijls een feest van kleur, hoewel dit bij de meest opvallende representant, de Dom van Limburg, juist niet het geval is. [Een aantal van deze kerken behoort sinds 2002 tot het werelderfgoed van de UNESCO als onderdeel van de Upper Middle Rhine Valley.]

Andernach: Maria Himmelfahrt, van buiten streng - van binnen kleurig

Bacharach: Sankt Peter



De abdij werd in 1093 gesticht door patsgraaf Heinrich II von Laach en zijn vrouw Adelheid onder de naam Abbatia ad Lacum (abdij aan het meer, de naam Laach komt van het Latijnse lacum). De donatie behelsde ook een deel van het nabijgelegen meer (de rest kwam er later bij) en verschillende dorpen. De bouw van de abdijkerk ging direct van start, maar kwam stil te liggen na de dood van Adelheid in 1100. De erfgenaam hervatte de bouw in 1112 en schonk het complex aan de abdij van Afflichem, waarvan het een prioraat werd. In 1138 werd de abdij weer zelfstandig en waren de gebouwen voor de monniken zo goed als gereed, maar de aan Maria gewijde kerk werd pas in 1156 voor een deel (westkoor, crypte en langhuis) geconsacreerd. De rest volgde in 1177. In de periode 1220-1230 werd aan de westkant nog een atrium ('Paradies') toegevoegd, tegelijk met een aan Sankt Nikolaus opgedragen kapel. Tussen 1230 en 1250 werd het vlakke houten dak vervangen door een kruisgewelf. Aan het einde van de 17e en het begin van de 18e eeuw werden de kerk en de kloostergebouwen in Barokstijl uitgebreid.

In 1802 werd het klooster door de Franse bezetters opgeheven. De kunstwerken en landgoederen werden geveild ten bate van de Franse staat. Het was de bedoeling dat de gebouwen als gevangenis gebruikt zouden worden, maar daar kwam het niet van. In 1815 werden de treurige overblijfselen van de abdij overgedragen aan de Pruisische overheid. Die wilde het complex verkopen, maar raakte de kerk aan de straatstenen niet kwijt. De overige gebouwen belandden wel in particuliere handen. Deze kwamen in 1863 in het bezit van de Jezuïetenorde, die tevens de kerk mocht gebruiken, en werden in 1893 doorgeschoven naar de benedictijnen, die er een nieuw prioraat stichtten. In 1924 kregen de religieuzen ook de kerk weer terug. De Pruisische staat had zich een goede beheerder getoond en twee renovatiecampagnes uitgevoerd: in de periode 1830-1840 om de gevolgen van de daling van de waterspiegel in het meer te bekampen en in de jaren 80 om de schade ten gevolge van een brand te herstellen. Keizer Wilhelm II was een drijvende kracht achter het aanbrengen van een nieuwe absismozaïek. In 1937 was er opnieuw een groot restauratieproject, waarbij het gebouw van Gotische en Barokke aanhangsels werd bevrijd en in de originele Romaanse staat werd teruggebracht. Vanaf 1956 kreeg het interieur een flinke opknapbeurt.

Door al deze inspanningen is de abdijkerk van Maria Laach een van de best bewaarde Romaanse bouwwerken. Het is een drieschepige basiliek met een dubbelkoor en twee transepten. De beide vieringen zijn gedekt door koepels, met aan de oostkant een achthoekige vieringtoren en aan de westkant een vierkante. Zowel het middenschip als de zijbeuken hebben kruisgewelven met gordelbogen. Er is een tweedelige opstand: de beuken worden gescheiden door rondboogarcaden met daarboven een lichtbeuk. Ook de zijbeuken hebben vensters. De centrale absis heeft een uit 1256 stammend ciboriumaltaar en een uit 1905 daterend mozaïek van Christus Pantocrator. De vierkante oostelijke torentjes zijn ingeklemd tussen de hoofdabsis en de beide absidiolen. Ook aan de westkant is een bescheiden absis, die 'opgeslokt' wordt door het atrium. De torens aan deze kant zijn rond. [grondplan]









Mogelijk stond er in de 9e eeuw een sacraal bouwwerk op de rotsheuvel langs de Lahn, maar dat is niet zeker. In een schenkingsoorkonde van 910 wordt echter kond gedaan van de oprichting van een 'koorherenstift' op initiatief van Konrad Kurzbold, de graaf van de Niederlahngau. Men begon spoorslags met de bouw van een basiliek met dwarsbeuk en rechthoekig koor, die in 940 gereed was. In 1058 werd een bijbehorend oratorium gewijd. De constructie van de huidige kerk begon tussen 1180 en 1190 en naderde in 1235 zijn voltooiing. Waarschijnlijk droeg de burgerij in aanzienlijke mate in de kosten bij. Er waren vier bouwfasen, waarbij het opmerkelijk is dat het zuidkant prioriteit kreeg. De noordkant vertoont dan ook duidelijk meer Gotische invloeden (geïnspireerd door de kathedraal van Reims). De kerk had een dubbele functie: enerzijds als godshuis van het stift Sankt Georg, anderzijds als parochiekerk van de stadsparochie Sankt Nikolaus. De activiteiten waren ook ruimtelijk gescheiden: de koorheren hielden hun diensten in het koor en de viering, de parochianen in het langhuis.

Tijdens de Dertigjarige Oorlog werd de kerk door Zweedse troepen geplunderd en in 1749 moesten renovatiewerkzaamheden worden ondernomen. Aansluitend werd het interieur 'gebarokkiseerd'. Het stift werd in 1802 door de Fransen opgeheven en de kerk ging dienst doen als parochiekerk. Op initiatief van het Huis Nassau werd Limburg in 1827 bisschopszetel en werd de kerk verheven tot kathedraal. In 1869 werd een restauratieplan opgesteld, met het doel de kerk van vreemde smetten te bevrijden en in een "stilgerechten" staat terug te brengen.

De Limburger Dom is een drieschepige basiliek voorzien van een halfronde centrale absis met kooromgang en twee absidiolen in het transept, die aan de buitenkant rechthoekig zijn. Het middenschip wordt gedekt door zesdelige kruisribgewelven. Van Gotische invloeden getuigt eveneens de vierdelige wandopstand: spitsboogarcaden, een tribune met dubbele spitsboogarcaden omhuld door grotere exemplaren, een triforium en een lichtbeuk. De fresco's stammen (deels) uit de 13e eeuw. Het westwerk is traditioneel van aard en bestaat uit twee symmetrische torens en een narthex. Met een lengte van 54 en een breedte van 35 meter is het een vrij kleine kerk, die zich echter kan verheugen in het bezit van maar liefst zeven torens: de twee geveltorens, een vieringtoren (met 66 meter de hoogste) en vier torentjes die de beide transeptarmen flankeren. Dit aantal is symbolisch voor de verschillende sacramenten. De westgevel is verdeeld in vier zones. Het opvallendste element is het grote radvenster. Tijdens de restauratiecampagne werden in 1872/73 de oude verfresten van de buitenmuren verwijderd. Pas honderd jaar later werd de kathedraal opnieuw in dezelfde kleuren geschilderd. [grondplan]








Boppard: Sankt Severus.

De kerk staat in het hart van het vroegere Romeinse castrum Bodobrica, op de plaats waar ooit de militaire badgelegenheid lag. Na het vertrek van de Romeinen werd de ruïne omgebouwd tot godshuis. Er zijn bij opgravingen resten uit de 6e eeuw aangetroffen. De huidige kerk werd in drie fasen gebouwd: de torens waren rond 1150 gereed; het langhuis stamt uit het begin van de 13e eeuw en het koor werd rond 1234 voltooid. In 1237 werd het godshuis geconsacreerd. De Sankt Severus is een drieschepige basiliek met een vijfhoekige absis en twee grote 'dwarsbeuktorens'. De wandopstand is vierdelig, met rondboogarcaden, tribunes, triforiumachtige arcaden en een rij vensters. Het middenschip wordt gedekt door Gotische gewelven met 16 (!) ribben. De meest bezienswaardige elementen zijn een triomfkruis uit 1220/30 (het wordt een triomfkruis genoemd omdat Christus geen doornenkroon draagt, maar een gouden kroon) en een aantal fraaie fresco's (de serie over het leven van de heilige Severius stamt echter uit 1890). In de afgelopen decennia is de kerk verscheidene malen flink onder handen genomen: 1963-1967; 1997-1999 (waarbij de buitenkant opnieuw geschilderd werd) en vanaf 2010 (bij welke gelegenheid o.a. de oude fresco's gerestaureerd werden). [grondplan]







Sinzig: Sankt Peter.

Vermoedelijk stond er op deze plek al in 855 een Petruskapel. De bouw van de huidige kerk duurde van 1225 tot 1241. Het is een drieschepige basiliek met een vijfhoekige centrale absis, geflankeerd door twee kleine absidiolen. De driedelige opstand bestaat uit rondboogarcaden, tribunes en een lichtbeuk met veellobbige vensters. Het middenschip heeft vierdelige kruisribgewelven. De viering wordt gedekt door een koepel die een octagonale toren torst. De grootste kostbaarheid in de kerk is een uit 1480 stammende Gotische triptiek met de kruisiging van Christus.






Meer weten?

Op You Tube zijn interessante documentaires te vinden over: Die Jahrtausendkathedrale - Der Mainzer Dom en Boi - la mano de Dios


Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.