INTERESSANTE GEBIEDEN BUITEN FRANKRIJK.
Spanje: Vall de Boí (werelderfgoed van de UNESCO sinds 2000).
De Vallei van Boí ligt in het
Catalaanse gedeelte van de Pyreneeën, niet ver van het natuurpark
Aïgues Tortes. De streek is nooit bezet geweest door de Moren en had na hun verdrijving uit de lagere delen van Catalonië een bescheiden bevolkingsdichtheid. Tijdens de Romaanse periode was het gebied in het
bezit van de Graven van Erill. Familieleden maakten tijdens hun
deelname aan de herovering van Zaragossa en Barbastro (1064) veel zilver
buit, dat ze voor een groot gedeelte besteedden aan de verfraaiing
van de dorpen in de vallei met kerkjes. Er is dan ook nergens ter
wereld zo'n grote concentratie van Romaanse sacrale bouwwerken op zo'n klein oppervlak als hier (acht kerken en een hermitage). De route door de vallei is tegenwoordig behoorlijk populair. [kaart]
Sant Climent de Taüll.
Sant Climent de Taüll.
De Sant Climent is de grootste
en best bewaarde van de kerken in de Vall de Boí. Hij werd in
december 1123 geconsacreerd door bisschop Guillem Ramon van Rodes.
Het is een drieschepige basiliek met een halfronde centrale absis,
geflankeerd door twee absidiolen. De beuken worden gescheiden door
ronde pijlers en gedekt door een houten zadeldak. Aan de zuidkant (ter
hoogte van het ontbrekende transept) staat een slanke vierkante
campanile van zeven verdiepingen, die naar boven toe lichter
worden omdat ze van steeds grotere vensters zijn voorzien. De
Lombardische invloeden blijken bovendien uit de versieringen van het
exterieur, voornamelijk rondboogfriezen en lisenen. [grondplan]
De gehele kerk was ooit gedecoreerd met
fresco's, die getuigen van een sterke Italiaans-Byzantijnse invloed. Om de resterende fragmenten tegen verdere degradatie te
beschermen zijn deze aan het begin van de 20e eeuw verwijderd (door
het aanbrengen van lijm uit paardenhuid, die bij het afpellen de
pigmenten meenam) en overgebracht naar het Museu Nacional d'Art de Catalunya in Barcelona. Het fresco in de centrale absis, de
fameuze Christus Pantocrator, werd door een kopie vervangen. [Het
geheel zou er ooit zo uitgezien hebben.] Tegenwoordig kan men
de schilderingen ook door middel van een klank-en-lichtspel
bewonderen. De nog resterende fragmenten worden in situ gerestaureerd. Het oeroude houten altaarfront is eveneens overgebracht
naar Barcelona, maar drie Romaanse houten beelden worden in de kerk geëxposeerd, als onderdeel van de nieuwe museale inrichting.
Ook de Santa Maria werd in 1123
ingewijd, één dag na de Sant Climent. Het is een van de weinige kerken in de vallei waar zich een dorpskern omheen vormde. Met de datering houden de
overeenkomsten met de naaste buur niet op: ook de Santa Maria heeft
drie beuken, uitmondend in absiden, en een houten zadeldak. De
verlichting wordt verzorgd door kleine vensters in de absiden en de
façade.
De klokkentoren is in de zuidelijke zijbeuk ingebouwd en telt
(slechts) vijf verdiepingen. Mogelijk stond deze er reeds en is de
kerk er omheen geconstrueerd. In de 18e eeuw is in het kader van een
restauratie een koepel toegevoegd, die in de jaren zeventig van de
vorige eeuw weer is verwijderd. [grondplan]
De
wandschilderingen van de Santa Maria (vollediger bewaard gebleven dan
in de Sant Climent), zijn in 1918 verwijderd en overgebracht naar
Barcelona. Het fresco in de centrale absis is geen Majestas
Domini, maar een
tronende Maria met het Christuskind op schoot. Zij wordt omgeven door
de drie koningen. Op de zijmuren waren bijbelse scènes afgebeeld,
o.a. het gevecht tussen David en Goliath (symbolisch voor de strijd
tussen goed en kwaad). Het houten altaarfront (nu in Barcelona) uit
ca. 1200 laat Christus in een mandorla
zien, omgeven door de twaalf apostelen. Ook de resten van een Kruisafneming zijn naar het museum afgevoerd.
Deze
kerk (gesitueerd onder de rotspartij waarop ooit het kasteel van Boí
stond) heeft de meeste 11e eeuwse elementen weten te bewaren. De
opzet is basilicaal, evenals die van de bovengenoemde kerken, maar de
centrale absis is rechthoekig. De campanile
staat naast de zuidelijke zijbeuk. De kerk werd in de 18e eeuw
ingrijpend verbouwd, maar bij de laatste renovatie (1977-1998) is hij
teruggebracht in de 12e eeuwse staat, wat o.a. inhield dat de restauratoren de resterende fresco's verwijderden, het
interieur donkerder maakten en kopieën van de weggehaalde fresco's aanbrachten. De originelen bevinden zich nu in Barcelona. De bijbelse schilderingen op de wanden
beelden o.a. de steniging van de heilige Stephanus af en er zijn ook
voorstellingen van minstrelen en monsters. [grondplan]
De Santa Eulàlia telt slechts
één beuk, die echter wel drie absiden aan de oostelijke kant heeft.
De ingang is onder een overdekte portico aan de noordzijde. De kerk had
vroeger een tongewelf, dat echter later vervangen is door een houten
zadeldak. De campanile aan de noordkant is 23 meter hoog en
telt zes etages. Deze stond op één lijn met de torens
van de Sant Joan en de Sant Climent en fungeerde als wachttoren. De grootste schat van de kerk was een schitterende
houten beeldengroep van de Kruisafneming uit de tweede heeft van de
12e eeuw. Twee van de beelden bevinden zich momenteel in Barcelona, de overige in het Episcopaal Museum van Vic. In de kerk staan kopieën.
[grondplan]
De kerk ligt op een plaats waar de
vallei breder wordt en was ooit verbonden aan een abdij die nu
verdwenen is. Van de oorspronkelijke drie beuken is er nog maar één
over. Deze heeft een stenen tongewelf. Van de twee halfcirkelvormige
absiden stamt er één uit de 11e en één uit de 12e eeuw. Het
verschil is duidelijk te zien: de oudste absis heeft onregelmatig metselwerk en Lombardische boogfriezen en lisenen, de jongste alleen glad gepolijste stenen. De campanile ligt ten zuidoosten van
de kerk. In de 16e eeuw werden twee Gotische kapellen en een Gotische
westgevel toegevoegd. [grondplan]
Nativitad de la Mare de Déu in
Durro.
Deze kerk weerspiegelt het belang van Durro gedurende de Romaanse periode door de dimensies van de
enige beuk, het versierde portaal en de overdekte portico. De
bouw begon i.t.t. de andere kerken pas in de 12e eeuw. Het schip is
lang en smal en heeft een tongewelf. De Gotische zijkapellen zijn
vierkant van vorm. De oorspronkelijke absis is vervangen door een
veelhoekige ruimte, die tegenwoordig als sacristie dient. De vijf
verdiepingen hoge campanile staat tegen de noordwand. Hij
heeft een typische Lombardische decoratie van rondbogen onder een
zaagtandfries. De portico had aanvankelijk vier traveeën,
maar een daarvan is omgebouwd tot een Barokke kapel die bedekt wordt door een
koepel. In het koor is een eveneens Barokke retabel te vinden. Het
toegangsportaal is gesitueerd in de zuidwand. Delen van de Romaanse kruisafneming zijn in Barcelona te vinden. [grondplan]
De Santa Maria is gelegen op een
rotshelling aan het begin van de vallei en heeft vanwege het aflopende
terrein een crypte gekregen. Er is één beuk (met aanpalende absis)
en aan de zuidoostkant daarvan is later een sacristie toegevoegd. De
kerk is verscheidene malen gerenoveerd en dankt aan een van deze
campagnes zijn Barokke interieur. Er is geen klokkentoren. In plaats
daarvan is is de façade
doorgetrokken om een 'klokkenmuur' te vormen. Het altaarfront bevindt zich in Barcelona.
Andere sacrale bouwwerken.
De hermitage van Sant Quirc de Durro
ligt op 1500 meter hoogte en markeerde vroeger het territorium. Hij
heeft één beuk, eindigend in een halfronde absis. Daaronder is een
kleine crypte. Het interieur getuigt van Barokke invloeden. Het
Romaanse altaarfront is dezelfde weg gegaan als de andere: het
bevindt zich in Barcelona.
De Santa Maria de l'Assumpció de Cóll (geconsacreerd in 1110) heeft eveneens slechts één beuk
plus absis en wordt gedekt door een tongewelf. Door de toevoeging van
een zijkapel aan de noordkant en een Gotische klokkentoren van twee
verdiepingen aan de zuidkant is de vorm van een Latijns kruis
ontstaan. Het portaal is het meest interessante deel: er zijn
gebeeldhouwde kapitelen te vinden, ongebruikelijk in deze streek. Een
oculus zorgt voor wat meer licht in de kerk. Het altaarfront van
de Santa Maria de Cóll bevindt zich in Vic.
Hoewel het Franse deel van de Pyreneeën
over het algemeen dichter bevolkt is dan de Spaanse kant, lijkt de
situatie in het dal van de Ariège toch veel op de Vall de Boí. Ook hier
vindt men een reeks simpele kerkjes met Lombardische trekken op
afgelegen plaatsen.
De Saint-Julien in Axiat
maakte deel uit van een gift van graaf Roger II van Foix aan de abdij
van Cluny in 1075. Aan het begin de 12e eeuw geraakte het godshuis in het
bezit van de abdij van Lagrasse en werd herbouwd. Het is een kleine
zaalkerk met een tongewelf, dat ondersteund wordt door gordelbogen op
pilasters. Op het transept komen drie absiden uit, de middelste
groter dan de andere. Ze zijn bedekt met een cul-de-four en
worden geflankeerd door zuiltjes met versierde kapitelen. Het
schip heeft geen lichtbeuk: het licht komt van een klein venster in
de centrale absis en twee vensters in het transept. De arcaden van de
kruising zijn versterkt om het gewicht van de toren te torsen, die in
afwijking van de meeste torens in deze streek geen campanile is.
Sommige elementen van de eerdere kerk zijn bewaard gebleven, zoals
het portaal en de noordwand, die in 1872 gerestaureerd moest worden.
In de 10e eeuw doneerden graaf Roger
van Carcassonne en zijn vrouw Adalaïs de 'villa' Verdun aan
de abdij Saint-Volusien in Foix. De kerk Saint-Blaise wordt
voor het eerst in 1224 genoemd als bezitting van de abdij. Het
bouwwerk dateert uit de 12e eeuw en heeft drie beuken die uitkomen in een absis en twee absidiolen, alle halfrond. Deze zijn versierd
met bandes lombardes, populair geworden door de
invloed van de Lombardische metselaars die in Catalonië hun werk
verrichtten. Door de ligging van Verdun in een smal dal omgeven door bergen is
het gevaar van wateroverlast na een stortbui niet denkbeeldig. In
1613 beschadigde een overstroming de kerk zwaar (het duurde tot 1701
voor deze hersteld was) en in 1875 werd zelfs het hele dorp verwoest.
Van de klokkentoren is bij een dergelijke gelegenheid driekwart
weggespoeld, zodat er nu nog slechts één wand overeind staat.
Italië: de Lombardische erfenis.
Het tijdperk waarin de Romaanse stijl
domineerde is in Italië moeilijker af te grenzen dan in Frankrijk.
Er is de traditie van de vroeg-christelijke basilieken, die met Constantijns Oude Sint Pieter in de 4e eeuw begon en vrijwel
ongewijzigd doorliep tot in de 11e eeuw -wat een laat begin
suggereert. Anderzijds worden de Lombardische metselaars en steenhouwers (die al in
de 10e eeuw hun stijl geperfectioneerd hadden) als pioniers van de
Romaanse architectuur beschouwd en zijn er zelfs deskundigen die de
bouwkunst welke rond 800 in (de omgeving van) Milaan en Pavia
ontstond als de oudste Romaanse architectuur in Europa beschouwen.
Een voorbeeld is de San Vincenzo in Prato in Milaan, waar een Romaanse koorsluiting (met drie halfronde absiden) zou
zijn gecreëerd. De kerk is echter in de 11e eeuw verbouwd, zodat die
conclusie me wat voorbarig lijkt. Wanneer de Gotische bouwkunst zijn intrede
deed, is nog moeilijker te bepalen. De Italiaanse Gotiek (voor zover
men daar überhaupt van spreken kan) miste juist datgene wat zo kenmerkend was voor de Franse Gotiek: het streven naar hoogte en de
introductie van licht in de kerk door grote gebrandschilderde ramen.
Het is meer een voortzetting van de Romaanse stijl en het verschil
tussen de Romaanse Duomo van Pisa en de 'Gotische' Duomo van Florence is
dan ook bepaald niet in één oogopslag te zien.
De Lombardische bouwtraditie (die niet
alleen van groot belang was in Noord-Italië, maar uitstraalde naar
Zuid-Frankrijk, Catalonië en het gedeelte van het Heilige Roomse
Rijk boven de Alpen) wortelde in de Romeinse baksteenbouw. Anders dan
bij de Romeinen bestonden de muren echter alleen uit baksteen en niet
uit een bakstenen bekleding van een tussenmuur bestaande uit een
licht doch sterk mengsel van steengruis en mortel. Dit was minder bewerkelijk, omdat er geen houten bekisting gemaakt hoefde te worden. De
muren waren echter ook minder stevig dan de Romeinse voorbeelden,
waardoor zich steunelementen bij het exterieur ontwikkelden, zoals
lisenen (verticale banden) en boogfriezen (horizontale banden). In
643 liet de Longobardische koning Rotharis de privileges van de plaatselijke bouwmeesters (die hij aanduidde als magistri
comacini) in een oorkonde vastleggen. Dit leidde tot een
heropleving van de bouwkunst in Noord-Italië, waar zich groepen
rondtrekkende (leerling)metselaars en -steenhouwers onder leiding van
een meester ontwikkelden, die weldra ook elders hun kunsten
vertoonden.
Ondanks de naam kwamen zij niet allen
uit (de streek rond) Como, maar daar staat wel een van de
meesterwerken van de Noord-Italiaanse Romaanse architectuur: de
Sant'Abbondio. Op deze plaats (1000 meter buiten de muren van
de Romeinse stad) bouwde Amanzio, de derde bisschop van Como
(gestorven in 448), een aan Petrus en Paulus gewijde kerk, nadat hij
van een reis naar Rome relieken van deze apostelen had meegebracht.
In 818 werd deze verheven tot kathedraal en werd Abbondio (Abundius),
de opvolger van Amanzio als bisschop, de beschermheilige. In 1013 werd
de nu weer gewone kerk toevertrouwd aan benedictijner monniken, die
hem in de periode 1050 tot 1095 herbouwden in Romaanse stijl.
Het is een vijfschepige basiliek met
twee klokkentorens in het (niet uitspringende) transept, een element dat gebruikelijk was in het Rijnland, maar zeldzaam in Italië (de beïnvloeding in beide
delen van het Heilige Roomse Rijk was dus wederzijds). Ook de
kubuskapitelen in het door een houten plafond gedekte schip verraden
Duitse invloeden. Andere kapitelen worden gesierd door acanthusbladeren
en dierfiguren. De overblijfselen van de heilige zijn bijgezet onder
het hoofdaltaar. In de centrale absis bevindt zich een frescocyclus uit het
midden van de 14 eeuw. Het portaal heeft met rankmotieven
gedecoreerde archivolten.
Italië: Toscane.
De Romaanse architectuur stond in
Toscane nog meer onder invloed van de klassieke Romeinse bouwkunst
dan in de rest van Italië. Net als de Romeinse prestigebouwwerken
werden de kerken bekleed met marmer -lichtgekleurd met zwart of
donkergroen inlegwerk (waardoor sommige godshuizen er uitzien als
zebra's). De onderste verdieping van de schermfaçades
bestaan naast het portaal uit een aantal blinde arcaden, terwijl
daarboven rijen dwerggalerijen zijn aangebracht. Met name de stijl
van Florence is klassiek te noemen: ietwat streng en met een voorkeur
voor geometrische versieringen. De Pisaanse stijl, die de meeste
navolging vond, is speelser en vertoont ook Byzantijnse en
Arabische invloeden. Lucca heeft weer wat meer Lombardische
elementen. Qua interieur dwaalde men niet ver af van de
vroeg-christelijke voorbeelden. In Toscane zijn ook talloze pieve
(dorpskerken met baptisterium
en kerkhof) te vinden. Zij fungeerden niet alleen als religieus, maar
ook als administratief centrum en reizigers konden er onderdak
vinden.
Pisa:
Piazza dei Miracoli (werelderfgoed van de UNESCO sinds 1987).
De
naam Pisa is afgeleid van het Etruskische woord voor 'mond' en
inderdaad lag de stad in deze periode nog aan de monding van de Arno.
In de 7e eeuw v.C. was er een eerste nederzetting op de plaats van
het huidige Piazza dei Miracoli. In de Romeinse tijd was deze Portus
Pisanus uitgegroeid
tot een prominente handelsplaats en de thuishaven van de vloot die
het westelijke deel van het Middellandse Zeegebied beheerste. Het
werd een van de belangrijkste centra van de Longobarden, maar pas
vanaf de 10e eeuw kwam de stad echt tot bloei door het steeds verder
uitbreiden van de handelsbetrekkingen. Zo speelde Pisa een voorname
rol bij het bevoorraden van de kruisvaarders en werd daardoor een
essentiële factor bij de handel in de Levant. De stad groeide na de
10e eeuw voor het eerst buiten de muren die het gebied van de Campo dei Miracoli omringden en stootte in de richting van de Arno door. Een aanzienlijk deel van de 12e eeuwse muren is nog altijd
intact.
De
bouw van de Duomo Santa Maria Assunta begon in
1064, na de overwinning van Pisa (samen met Genua) op de Saracenen
bij Palermo. De bouw is voor een groot deel met de buit van deze onderneming gefinancierd.
De eerste bouwmeester was de Pisaan Buscheto, die de zo kenmerkende
stijl ontwierp (zijn tombe is in de gevel van de dom aangebracht).
Hij werd in de 12e eeuw opgevolgd door Rainaldo, die het schip naar
het westen verlengde (nog altijd te zien aan de verschillende kleuren
in de zijmuur) en de façade
en absis toevoegde. Het gebouw werd pas in de 14e eeuw voltooid. [grondplan]
De
vijfschepige basiliek heeft de vorm van een Latijns kruis. Het schip
heeft een driedelige opstand, bestaande uit rondboogarcaden, een
galerij (matronei
genoemd omdat in het verleden de vrouwen hier naartoe verbannen
werden) en een lichtbeuk. In totaal zijn er drie rijen vensters, maar
toch is de kerk behoorlijk duister. De zuilen tussen de beuken zijn
voor een groot deel afkomstig uit Sicilië en Zuid-Italië. Het
transept heeft drie beuken. Het middenschip wordt bedekt door een
verguld houten cassetteplafond, de zijbeuken door kruisgewelven. De
wanden zijn zwart-wit gestreept. Het koor mondt uit in een grote
absis en de beide transeptarmen eindigen in absidiolen. De viering
wordt gekroond door een ovale koepel die op een achthoekig onderstel
rust. In 1595 was er een grote brand die de meeste kunstwerken
verwoeste. Daarna werd de kerk opnieuw gedecoreerd. Het mozaïek van
Christus Pantocrator
(geflankeerd door Maria en Johannes de Doper) in de centrale absis
(eind 13e eeuw) overleefde echter. De gevel heeft een zeer
harmonische opbouw. De bronzen deuren van het
centrale portaal werden (evenals de deuren van de Porta
di San Ranieri
tegenover de toren) rond 1180 vervaardigd door Bonnano Pisano. Na de
brand werden zij vervangen door naar de oude tekeningen nieuw vervaardigde exemplaren.
De
bouw van het baptisterium begon in 1153. Het werd ontworpen door
'Diotisalvi' (een bijnaam die 'God zal je redden' betekent). Het is
de grootste doopkapel ter wereld met een omtrek van 107 meter, een
doorsnede van 35 meter en een hoogte van 55 meter. De koepel leverde
nogal wat moeilijkheden op, kwam pas aan het eind van de 14e eeuw
gereed en is meer Gotisch van aard. Bovenop staat een standbeeld van
Johannes de Doper. Bij de ingang zijn episodes uit diens leven op de onderkant van de latei aangebracht. Daarboven wordt Christus omringd door Maria, Johannes de Doper, evangelisten en engelen. Het beeld van Maria met kind is een kopie. Het interieur is
tamelijk sober, maar heeft een geweldige akoestiek. Het achthoekige
doopvont dateert uit 1246, de preekstoel werd tussen 1250 en 1260
vervaardigd door Nicola Pisano en wordt door enkelen gezien als
een voorbode van de Italiaanse Renaissance.
Met
de bouw van de Scheve Toren werd in 1173 aangevangen. Hij werd ontworpen door Diotisalvi, in
dezelfde stijl als het baptisterium.
Na de voltooiing van de derde zuilengalerij begon het gebouw aan één
kant te verzakken en het werk werd tot 1275 stilgelegd. Toen kwam de
bouwleiding in handen van Giovanni di Simone, die probeerde de
helling te corrigeren door de hogere verdiepingen de andere kant op
te laten neigen -wat het probleem alleen maar erger maakte. Het
kunstwerk werd rond 1350 voltooid door Tommaso Pisano. De zuidkant
van de 55 meter hoge toren is 2,2 meter in de grond gezakt en hij
staat ruim 4% uit het lood (vóór de laatste restauraties 5,5%). Men
heeft geprobeerd tegendruk te bieden door het aanbrengen van loden
gewichten aan de andere kant van de toren.
Aan
het begin van de 13e eeuw liet bisschop Ubaldo de' Lanfranchi naar
verluid enkele scheepsladingen aarde van de berg Golgotha uitstorten
op een oud kerkhof vlakbij de kathedraal, met de bedoeling daar
welgestelde Pisanen te gaan begraven. Het was de ideale grond voor
dit doel: lijken zouden in één dag tot skelet zijn vergaan. In 1278
werd hier begonnen met de bouw van de Camposanto Monumentale, een
ommuurd kerkhof in Gotische stijl. De ontwerper was Giovanni di
Simone. Het duurde bijna twee eeuwen voor de gangen eindelijk
gereed waren (1464). De muren zijn gedecoreerd met fresco's (die o.a.
de Kruisiging, het Laatste Oordeel en andere Oud- en
Nieuw-Testamentische taferelen afbeelden), waarvan de eerste in 1360
werd aangebracht en de laatste pas drie eeuwen later. In de Tweede
Wereldoorlog werd het gebouw tijdens een bombardement zwaar
beschadigd. Toen de fresco's daarna voor restauratie werden
verwijderd, kwamen de oorspronkelijke schetsen (sinopieën)
weer te voorschijn. Deze worden nu tentoongesteld in een apart museum. In het bouwwerk zelf is een collectie Romeinse en
vroeg-christelijke sarcofagen te vinden.
Florence:
Baptisterium.
Florence
heeft behoorlijk wat Romaanse kerken, maar de kathedraal (waaraan in
1294 begonnen werd) behoort niet daartoe. De meest iconische Romaanse
kerk in de stad is de San Miniato al Monte (vanaf
1013). Het patroon
van de gevel (1090) was de inspiratie voor de decoratie van het
baptisterium.
De eerste achthoekige doopkapel op deze plek werd aan het eind van de 4e of het begin van de 5e eeuw
neergezet, bovenop de resten van een Romeins gebouw (al was het
waarschijnlijk geen tempel gewijd aan Mars, zoals men eerst veronderstelde). Deze werd aan het eind van de 6e eeuw vervangen door een
nieuwe versie, vermoedelijk in opdracht van de Longobardische koningin
Theodolinde, ter opluistering van de bekering van haar man, koning
Autarius. In deze periode was het gebouw waarschijnlijk omgeven door
een kerkhof, vol Romeinse sarcofagen die door rijke Florentijnen als
tombe werden gebruikt. Paus Nicolaas II legde in 1059 de eerste steen
voor het huidige gebouw, dat
oorspronkelijk als kerk bedoeld was. In 1128 was het bouwwerk gereed
(op de lantaarn na die in 1150 werd geplaatst). Ieder jaar werden
hier op 21 maart (het Florentijnse Nieuwjaar) alle kinderen gedoopt die in de
voorafgaande 12 maanden geboren waren.
Het Battistero San Giovanni is in het bezit van een aantal prachtige kunstwerken. In de eerste
plaats drie paren bronzen deuren. De oudste (oorspronkelijk bestemd
voor de oostkant van het gebouw en later verplaatst naar het zuiden)
werden tussen 1330 en 1336 vervaardigd onder leiding van Andrea Pisano. Ze bestaan uit 28 panelen: 20 met scènes uit het leven van
Johannes de Doper en 8 met de bijbelse deugden. In 1401 werd een
competitie uitgeschreven voor het ontwerp van een nieuw paar deuren
voor (uiteindelijk) de noordkant. De wedstrijd werd gewonnen door
Lorenzo Ghiberti. Er zijn deskundigen die deze datum als het begin
van de Renaissance aanduiden. Ook deze deuren bestaan uit 28 panelen,
waarvan er 20 handelen over het leven van Christus en de 8 onderste
de evangelisten en een aantal kerkvaders afbeelden. Dit werk kostte
Ghiberti 21 jaar van zijn leven. In 1425 kreeg hij de opdracht een nieuw paar deuren
voor de oostkant te ontwerpen. Ditmaal was hij 27 jaar bezig, maar
het resultaat was er dan ook naar: ze werden door Michelangelo de
'poorten van het Paradijs' genoemd. Deze deuren hebben 10 panelen
met taferelen ontleend aan het Oude Testament. Tegenwoordig zijn nog slechts de kopieën in het wild te bewonderen.
De
kunstwerken in het interieur zijn meer in de Romaanse traditie. De
binnenmuren zijn, net als de buitenkant, bekleed met wit marmer, voorzien van donkergroen inlegwerk. De koepel is gedecoreerd met
schitterende mozaïeken. De oudste dateren uit de periode vanaf 1225 en werden vervaardigd door kunstenaars uit Venetië, vermoedelijk met behulp van Cimabue. Het werk
duurde tot in de 14e eeuw. Het gedeelte boven het
hoogaltaar beeldt het Laatste Oordeel af en verder zijn er stroken
met o.a. scènes uit het leven van Johannes de Doper, Christus en
Maria, het verhaal van Jozef en Genesis.
Duitsland:
de Kaiserdome.
Hoewel
de Investituurstrijd zich formeel gezien afspeelde tussen keizer
Hendrik IV en paus Gregorius VII, was dit slechts de culminatie van
een reeds langer durend conflict tussen de pontifex en de keizer van
het Heilige Roomse Rijk over wie het uiteindelijk voor het zeggen
had. De pausen wilden wereldlijke macht over de Kerkelijke Staat en
de keizers wilden de bisschoppen benoemen en hen als leenmannen
benutten. Om hun machtsaanspraken op het gebied van het kerkbestuur
te onderbouwen lieten Salische en Staufische keizers drie enorme
sacrale bouwwerken neerzetten: de Kaiserdome van
Speyer, Mainz en Worms -en het is geen toeval dat Hendrik IV
hierbij het meest actief was. De Dom van Speyer was na de afbraak van Cluny III de grootste Romaanse kerk überhaupt.
Speyer:
Domkirche Sankt Maria und Sankt Stephan (werelderfgoed van de UNESCO
sinds 1981).
Onder
de Salische keizers werd Speyer een van de belangrijkste steden in
Duitsland. Konrad I begon in 1027 met de bouw van de Dom. Het
oostelijke deel met de crypte, de zijtorens bij het koor en de
onderste delen van het transept waren vóór 1035 gereed. Tussen 1035
en 1040 volgden de pijlers van het middenschip, de muren van de
zijwanden en het tongewelf in het koor. Tijdens de regering van
Hendrik III werd de basiliek afgebouwd. De zijbeuken kregen
kruisgewelven. Men wilde ook het middenschip overwelven, maar dat was
met 14 meter te breed. Wellicht werd er een houten tongewelf
aangebracht. De westkant kreeg een traditioneel westwerk. In 1061 kon
Speyer I ingewijd worden. Door de instabiliteit van de bodem langs de
Rijn ontstonden echter al snel problemen.
Rond
1090 werd door Hendrik IV aangevangen met een grootscheepse
reconstructie, waarbij het oostelijke koor en transept afgebroken en
tot acht meter diep gestut werden. Alleen de crypte bleef intact. Het
schip werd met vijf meter verhoogd en nu lukte het wel een kruisgewelf aan te brengen (waarmee in Speyer pioniersarbeid werd
verricht). Daartoe werd iedere tweede pijler versterkt door het
aanbrengen van een halfzuil, die naar boven toe werd doorgetrokken en
die een gordelboog ondersteunde. De vensters werden twee aan twee in
de 'oksels' van het gewelf aangelegd, zodat ze de muren niet
verzwakten. Zowel de traveeën in het middenschip als die in de
zijbeuken (die ook op de niet-versterkte pijlers konden rusten) waren
vierkant. Aan de buitenkant kreeg de kerk in de muren ingebouwde
dwerggalerijen (de natuurlijke 'opvolger' van de rondboogfries). Dit
vond veel navolging in Duitsland. Speyer II was in 1106 gereed. De kerk was met
134 meter lengte, 43 meter breedte en 33 meter hoogte op dat moment
zonder weerga -en door Hendrik IV duidelijk bedoeld als een
provocatie ten aanzien van de paus, tegen wie hij in eerste instantie
bakzeil had moeten halen door de beruchte 'Gang naar Cannossa'.
[grondplan]
Tijdens
de Paltse Successieoorlog (1688-1697, waarbij Lodewijk XIV het Franse grondgebied probeerde uit te breiden tot de 'natuurlijke
grenzen') werd Speyer door Franse troepen bezet. De stad werd in
brand gestoken en hoewel de Dom gespaard had moeten worden, ging deze
toch in vlammen op en stortte het westelijke deel in. Pas een halve
eeuw later begon men met de restauratie onder leiding van Ignaz
Michael Neumann (1748-1772). Deze herstelde het Romaanse schip, maar
plakte er een Barokke gevel tegenaan. Gedurende de Franse Revolutie
had het gebouw opnieuw zwaar te lijden, werd als veestal en magazijn gebruikt en stond zelfs op de nominatie om afgebroken
te worden. Dit werd door een decreet van Napoleon verhinderd.
De
kerk werd van 1818-1822 provisorisch hersteld en kreeg tussen 1846
tot 1853 in opdracht van Ludwig I van Beieren fresco's in de
'Nazarener' stijl op de zijwanden. In de periode 1854-1858 werd de
Barokke gevel vervangen door een nieuwe neo-Romaanse façade.
De graftombes van de in de kerk bijgezette keizers (acht in totaal,
waarvan de laatste in 1308 werd toegevoegd) bevonden zich
oorspronkelijk onder het middenschip, maar werden aan het begin van
de 20e eeuw verplaatst naar de gerenoveerde crypte. Dit is de
grootste Romaanse hallencrypte van Europa en bestaat uit 42
kruisgewelven, ondersteunt door 20 zuilen. [grondplan] (Foto 1 JW)
De
eerste kathedraal van Mainz werd in 911 ingezegend door aartsbisschop
Hatto I en bleef in functie tot de benoeming van Willigis in 975.
Deze wilde van Mainz een 'tweede Rome' maken en initieerde de bouw
van een nieuwe basiliek. Deze had een dubbelkoor, twee dwarsbeuken,
zes torens en een houten plafond. Dat bleek al direct fataal, want
bij de inwijding in 1009 werd het gebouw zwaar beschadigd door brand
(vermoedelijk veroorzaakt door de uit fakkels bestaande
feestverlichting). De herstelwerkzaamheden duurden bijna even lang
als de bouw van de originele kathedraal en werden in 1036 voltooid. In 1081
was er opnieuw een felle brand, die weinig van het oude godshuis overliet. Het duurde bijna twintig jaar voor Hendrik IV de herbouw
van start liet gaan. Na de dood van Hendrik in 1106 was er niet veel
geld meer beschikbaar. Bisschop Adalbert van Saarbrücken deed
zijn best, maar in plaats van de dure zandsteen moest men goedkopere
kalksteen benutten en de ingehuurde magistri comacini waren inmiddels verder getrokken. De
nieuwe kathedraal kon in 1137 geconsacreerd worden.
Het
was een drieschepige basiliek voorzien van een dubbelkoor (met een
lengte van 116 meter en een hoogte van 28 meter wat kleiner dan
Speyer). De oorspronkelijk rechte koorsluiting aan de oostkant werd
vervangen door een halfronde absis met Lombardische elementen. De
kerk had een nauwelijks uitspringend transept en kruisgewelven in de
zijbeuken. Ook het middenschip had aanvankelijk een kruisgewelf, maar
dat werd rond 1200 ingeruild voor een 'Staufisch' kruisribgewelf. De
vensters waren twee aan twee gegroepeerd, waardoor er ruimte kwam
voor doorgetrokken halfzuilen. Tussen de rondboogarcaden en vensters
werd een rij blinde arcaden aangebracht. In het originele ontwerp van
Willigis was de westkant de belangrijkste pool. Het westkoor (gewijd
aan Sankt Martin) behield een archaïsche veelhoekige vorm en was ook
nu weer groter dan het oostelijke koor (gewijd aan Sankt Stephan).
Beide koren hadden een crypte. Om het westkoor heen werd in 1240 een
sacristie gebouwd. De twee kruisingen kregen een octagonale koepel
met (lantaarn)toren. De huidige, Gotische, kruisgang werd tussen 1400
en 1410 aan de zuidkant van de kerk aangelegd. Van de Romaanse
voorlopers zijn alleen enkele muurresten en een kelder bewaard
gebleven. [grondplan]
De
stad kreeg in 1792 een invasie van Franse troepen te verduren.
Tijdens de gevechten werd een groot deel van de Dom verwoest. Hij
werd daarna gedegradeerd tot militair hospitaal en het houten
interieur werd opgestookt. Het bouwwerk kon echter door bisschop Colmar
(wederom met hulp van Napoleon) gered worden. Tijdens de 19e eeuw
vonden verscheidene restauraties plaats, o.a. door de Nederlandse
architect Pierre Cuypers, die een neo-Romaanse toren op de oostelijke
viering plaatste. Tussen 1859 en 1864 kreeg de 'Nazarener' Philipp
Veit de gelegenheid de kathedraal van Mainz te 'verfraaien'. In 1942
werd de Dom bij bombardementen verscheidene malen getroffen, waarbij
de bovenste verdieping van de kruisgang werd vernield en de daken ten
prooi vielen aan brand. De gewelven bleven echter overeind. Tijdens
de restauraties, die zich tot in de jaren zeventig voortsleepten,
werd de buitenkant van de Dom rood geschilderd, in navolging van de
meeste historische gebouwen in Mainz. In 2009 werd het duizendjarige bestaan van het bouwwerk groots gevierd.
Worms:
Domkirche Sankt Peter.
De
Dom van Worms staat op de hoogste heuvel in de regio. Omdat men daar
beschermd was tegen overstromingen, werd deze al ver voor het begin
van de jaartelling bewoond, o.a. door de Germaanse Vangionen, waarvan
(via Wonnegau) de naam Worms is afgeleid. Na de verovering van de
streek door de Romeinen waren op deze plek het forum en een tempel te
vinden. In de 5e eeuw drongen de Franken binnen. De Merovingische
koningin-weduwe Brunichildis vestigde zich rond 600 in Worms en
stichtte een kerk bovenop de resten van het forum. In 1000 werd
Burchard bisschop van de stad en begon direct met het herinrichten
van de religieuze infrastructuur. Daartoe initieerde hij o.a. de bouw
van een nieuwe basiliek met dubbelkoor, die in 1018 werd ingewijd.
Twee jaar later stortte het westelijke deel al in en moest vernieuwd
worden. In 1110 werd de kerk opnieuw geconsacreerd, mogelijk na
ingrijpende herstelwerkzaamheden.
Dat
deze duidelijk niet afdoende waren geweest, blijkt uit het feit dat
bisschop Burchard II in 1130 met de bouw van een totaal nieuwe
kathedraal aanving. De oude godshuis werd gesloopt: tegenwoordig
resteren daarvan slechts de onderste verdiepingen van de westelijke
torens en een schatkamer. Het oostelijke deel met torens en
vieringkoepel was rond 1144 gereed. Het langhuis en westwerk werden
tussen 1160 en 1181 onder de directie van zijn opvolgers Konrad I en
II voltooid. De laat-Romaanse 'Staufische' bouwstijl van de Dom werd
in de omgeving veelvuldig nagevolgd (o.a. bij de abdijkerk van Maria
Laach). De Sankt Peter is gebouwd volgens het gebonden stelsel en
heeft kruisgewelven in de zijbeuken en een kruisribgewelf in het
middenschip. De opstand is gelijk aan die van de beide zusterkerken,
met dien verstande dat de blinde rondboogarcaden in de zijwanden niet
voorzien zijn van nep-Romaanse schilderingen. De westelijke absis is
veelhoekig, de oostelijke halfrond van binnen en rechthoekig van
buiten. Er zijn negen sarcofagen van Salische vorsten in een daarvoor aan
het begin van de 20e eeuw speciaal aangelegde crypte onder het
hoogaltaar te vinden. [grondplan]
In
1556 werden alle kerken in Worms ter beschikking gesteld van de
protestantse eredienst. Tijdens de Paltse Successieoorlog liepen
pogingen om de Dom op te blazen op niets uit, maar het gebouw werd
zwaar gehavend door brand. Vooral het interieur had veel te lijden
gehad en werd in Barokstijl gerenoveerd. Het hoogaltaar van Balthasar
Neumann heeft alle verdere beproevingen overleefd. Tijdens de Franse
Revolutie werd ook Worms ingenomen en de Dom was alleen nog in trek
als paardenstal. Tussen 1818 en 1830 werd de 15e eeuwse laat-Gotische
kruisgang (die de oorspronkelijke Romaanse kruisgang had vervangen)
gesloopt en de stenen werden geveild. Pas in 1886 werd met de
renovatie van de bouwval begonnen. Het westelijk koor moest tot de
grond toe afgebroken en opnieuw opgebouwd worden. Daarvoor gebruikte
men (tenminste aan de buitenkant) zoveel mogelijk de originele
stenen. Het omvangrijke project was pas in 1935 klaar. De Tweede
Wereldoorlog leek het bouwwerk ongeschonden doorstaan te hebben, toen
het in het voorjaar van 1945 tijdens een bombardement toch nog werd
getroffen. Maar ook hier brandden alleen de daken en bleef het
interieur gespaard. (Foto 6 JW)
Duitsland:
laat-Romaanse architectuur in het Rijnland.
Gedurende
het Romaanse tijdperk lagen alle Duitse cultuursteden in het dal van
de Rijn, het gebied met de meeste internationale contacten. Toch
duurde het bijna een eeuw voor de invloeden van de Noord-Franse
Gotiek hier echt doordrongen. De laatste fase van de Romaanse
kerkbouw zette halverwege de 12e eeuw in met de zgn. Staufische
stijl. Deze had een aantal kenmerken: (1) een dubbelkoor met twee
dwarsbeuken (in de Salische periode juist op zijn retour); (2) vele
(slanke, ronde) torens (meestal zes: twee vieringtorens en vier
torens aan weerszijde van de koren); (3) een bijna overdadige
geleding van de buitenmuren door lisenen & halfzuilen,
rondboogfriezen & dwerggalerijen en een benadrukking van de dikte
van de muren door een getrapte omlijsting van (blinde) arcaden en
vensters. De Dom van Worms is een onmiskenbare exponent van deze
stijl, evenals de abdijkerk van Maria Laach. Daarna kwam een nieuwe
stijl op, de Rheinische Übergangsstil, die meer elementen van
de Franse Gotiek vertoonde -welke echter voornamelijk decoratief
aangewend werden, zonder de Romaanse bouwstructuur wezenlijk aan te
tasten. Hierbij verdween het dubbelkoor en werd bij de
grotere kerken het westwerk weer in ere hersteld, maar was de
decoratie van het exterieur meestentijds uitbundiger door de toepassing
van een veelkleurige beschildering (die in sommige gevallen opnieuw
aangebracht is). Ook het interieur is dikwijls een feest van kleur,
hoewel dit bij de meest opvallende representant, de Dom van Limburg,
juist niet het geval is. [Een aantal van deze kerken behoort sinds 2002 tot het werelderfgoed van de UNESCO als onderdeel van de Upper Middle Rhine Valley.]
Andernach: Maria Himmelfahrt, van buiten streng - van binnen kleurig
Bacharach: Sankt Peter
De
abdij werd in 1093 gesticht door patsgraaf Heinrich II von Laach en zijn
vrouw Adelheid onder de naam Abbatia ad Lacum (abdij aan het
meer, de naam Laach komt van het Latijnse lacum). De donatie behelsde ook een deel van het nabijgelegen meer (de rest kwam er
later bij) en verschillende dorpen. De bouw van de abdijkerk ging
direct van start, maar kwam stil te liggen na de dood van Adelheid in
1100. De erfgenaam hervatte de bouw in 1112 en schonk het complex aan de abdij van Afflichem, waarvan het een prioraat werd. In 1138
werd de abdij weer zelfstandig en waren de gebouwen voor de monniken
zo goed als gereed, maar de aan Maria gewijde kerk werd pas in 1156
voor een deel (westkoor, crypte en langhuis) geconsacreerd. De rest
volgde in 1177. In de periode 1220-1230 werd aan de westkant nog een
atrium ('Paradies') toegevoegd, tegelijk met een aan
Sankt Nikolaus opgedragen kapel. Tussen 1230 en 1250 werd het vlakke
houten dak vervangen door een kruisgewelf. Aan het einde van de 17e
en het begin van de 18e eeuw werden de kerk en de kloostergebouwen in
Barokstijl uitgebreid.
In
1802 werd het klooster door de Franse bezetters opgeheven. De
kunstwerken en landgoederen werden geveild ten bate van de Franse
staat. Het was de bedoeling dat de gebouwen als gevangenis gebruikt
zouden worden, maar daar kwam het niet van. In 1815 werden de
treurige overblijfselen van de abdij overgedragen aan de Pruisische
overheid. Die wilde het complex verkopen, maar raakte de kerk aan de
straatstenen niet kwijt. De overige gebouwen belandden wel in
particuliere handen. Deze kwamen in 1863 in het bezit van de
Jezuïetenorde, die tevens de kerk mocht gebruiken, en werden in 1893
doorgeschoven naar de benedictijnen, die er een nieuw prioraat
stichtten. In 1924 kregen de religieuzen ook de kerk weer terug.
De Pruisische staat had zich een goede beheerder getoond en twee
renovatiecampagnes uitgevoerd: in de periode 1830-1840 om de gevolgen van de daling
van de waterspiegel in het meer te bekampen en in de jaren 80 om de schade ten gevolge van een brand te herstellen. Keizer Wilhelm II was een drijvende
kracht achter het aanbrengen van een nieuwe absismozaïek. In 1937
was er opnieuw een groot restauratieproject, waarbij het gebouw van
Gotische en Barokke aanhangsels werd bevrijd en in de originele
Romaanse staat werd teruggebracht. Vanaf 1956 kreeg het interieur een
flinke opknapbeurt.
Door
al deze inspanningen is de abdijkerk van Maria Laach een van de best
bewaarde Romaanse bouwwerken. Het is een drieschepige basiliek met
een dubbelkoor en twee transepten. De beide vieringen zijn gedekt
door koepels, met aan de oostkant een achthoekige vieringtoren en aan
de westkant een vierkante. Zowel het middenschip als de zijbeuken
hebben kruisgewelven met gordelbogen. Er is een tweedelige opstand:
de beuken worden gescheiden door rondboogarcaden met daarboven een
lichtbeuk. Ook de zijbeuken hebben vensters. De centrale absis heeft
een uit 1256 stammend ciboriumaltaar en een uit 1905 daterend mozaïek
van Christus Pantocrator. De vierkante oostelijke torentjes
zijn ingeklemd tussen de hoofdabsis en de beide absidiolen. Ook aan
de westkant is een bescheiden absis, die 'opgeslokt' wordt door het
atrium. De torens aan deze kant zijn rond. [grondplan]
Limburg
an der Lahn: Domkirche Sankt Georg und Sankt Nikolaus.
Mogelijk
stond er in de 9e eeuw een sacraal bouwwerk op de rotsheuvel langs de
Lahn, maar dat is niet zeker. In een schenkingsoorkonde van 910 wordt
echter kond gedaan van de oprichting van een 'koorherenstift' op
initiatief van Konrad Kurzbold, de graaf van de Niederlahngau. Men
begon spoorslags met de bouw van een basiliek met dwarsbeuk en
rechthoekig koor, die in 940 gereed was. In 1058 werd een bijbehorend
oratorium gewijd. De constructie van de huidige kerk begon
tussen 1180 en 1190 en naderde in 1235 zijn voltooiing.
Waarschijnlijk droeg de burgerij in aanzienlijke mate in de kosten
bij. Er waren vier bouwfasen, waarbij het opmerkelijk is dat het
zuidkant prioriteit kreeg. De noordkant vertoont dan ook duidelijk meer Gotische invloeden (geïnspireerd door de kathedraal van
Reims). De kerk had een dubbele functie: enerzijds als godshuis van
het stift Sankt Georg, anderzijds als parochiekerk van de
stadsparochie Sankt Nikolaus. De activiteiten waren ook ruimtelijk
gescheiden: de koorheren hielden hun diensten in het koor en de
viering, de parochianen in het langhuis.
Tijdens
de Dertigjarige Oorlog werd de kerk door Zweedse troepen geplunderd
en in 1749 moesten renovatiewerkzaamheden worden ondernomen.
Aansluitend werd het interieur 'gebarokkiseerd'. Het stift
werd in 1802 door de Fransen opgeheven en de kerk ging dienst doen
als parochiekerk. Op initiatief van het Huis Nassau werd Limburg in 1827 bisschopszetel en werd de kerk
verheven tot kathedraal. In 1869 werd een restauratieplan opgesteld,
met het doel de kerk van vreemde smetten te bevrijden en in een
"stilgerechten" staat terug te brengen.
De
Limburger Dom is een drieschepige basiliek voorzien van een halfronde
centrale absis met kooromgang en twee absidiolen in het transept, die
aan de buitenkant rechthoekig zijn. Het middenschip wordt gedekt door zesdelige kruisribgewelven. Van Gotische invloeden getuigt eveneens de vierdelige wandopstand: spitsboogarcaden, een tribune met dubbele spitsboogarcaden omhuld door grotere exemplaren, een triforium en een lichtbeuk. De fresco's stammen (deels) uit de 13e eeuw. Het westwerk is traditioneel van aard en bestaat uit twee
symmetrische torens en een narthex. Met een lengte van 54 en een
breedte van 35 meter is het een vrij kleine kerk, die zich echter kan
verheugen in het bezit van maar liefst zeven torens: de twee
geveltorens, een vieringtoren (met 66 meter de hoogste) en vier
torentjes die de beide transeptarmen flankeren. Dit aantal is
symbolisch voor de verschillende sacramenten. De westgevel is verdeeld in vier zones. Het
opvallendste element is het grote radvenster. Tijdens de
restauratiecampagne werden in 1872/73 de oude verfresten van de
buitenmuren verwijderd. Pas honderd jaar later werd de kathedraal
opnieuw in dezelfde kleuren geschilderd. [grondplan]
Boppard:
Sankt Severus.
De
kerk staat in het hart van het vroegere Romeinse castrum Bodobrica,
op de plaats waar ooit de militaire badgelegenheid lag. Na het
vertrek van de Romeinen werd de ruïne omgebouwd tot godshuis. Er zijn bij
opgravingen resten uit de 6e eeuw aangetroffen. De huidige kerk werd in drie fasen gebouwd: de torens waren rond 1150 gereed; het
langhuis stamt uit het begin van de 13e eeuw en het koor werd rond
1234 voltooid. In 1237 werd het godshuis geconsacreerd. De Sankt Severus
is een drieschepige basiliek met een vijfhoekige absis en twee grote
'dwarsbeuktorens'. De wandopstand is vierdelig, met rondboogarcaden,
tribunes, triforiumachtige arcaden en een rij vensters. Het middenschip
wordt gedekt door Gotische gewelven met 16 (!) ribben. De meest
bezienswaardige elementen zijn een triomfkruis uit 1220/30 (het wordt een triomfkruis genoemd omdat Christus geen doornenkroon draagt,
maar een gouden kroon) en een aantal fraaie fresco's (de serie over het leven van de heilige Severius stamt echter uit 1890). In de afgelopen
decennia is de kerk verscheidene malen flink onder handen genomen:
1963-1967; 1997-1999 (waarbij de buitenkant opnieuw geschilderd werd)
en vanaf 2010 (bij welke gelegenheid o.a. de oude fresco's
gerestaureerd werden). [grondplan]
Sinzig:
Sankt Peter.
Vermoedelijk stond er op deze plek al in 855 een Petruskapel. De bouw van de
huidige kerk duurde van 1225 tot 1241. Het is een drieschepige
basiliek met een vijfhoekige centrale absis, geflankeerd door twee
kleine absidiolen. De driedelige opstand bestaat uit rondboogarcaden,
tribunes en een lichtbeuk met veellobbige vensters. Het middenschip
heeft vierdelige kruisribgewelven. De viering wordt
gedekt door een koepel die een octagonale toren torst. De
grootste kostbaarheid in de kerk is een uit 1480 stammende Gotische triptiek
met de kruisiging van Christus.
Meer weten?
Op You Tube zijn interessante documentaires te vinden over: Die Jahrtausendkathedrale - Der Mainzer Dom en Boi - la mano de Dios.