verhalen, verhandelingen en foto's

zondag 29 juli 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 10.


BAROKPARELS


Tot slot voor de gevorderden nog enkele van de pareltjes die uit de troebele YouTube-wateren op te duiken zijn. [Het woord barok komt overigens van barroco, wat grillig gevormde parel betekent.]


Claudio Monteverdi:

- Italie Baroque: Allegri o.l.v. Jean-Marie Puissant
- Selva Morale e Spirituale: Ensemble Elyma o.l.v. Gabriel Garrido
- Lamento della ninfa: Anna Prohaska
- Amor Sacro, Amor Profano: Marin Baroque
- Vespro della Beata Virgine: English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner


Henry Purcell:

- The Fairy Queen: Umculo Baroque Orchestra o.l.v. Warwick Stengards
- Abdelazer: La Spagna o.l.v. Antonio Ferreira
- Hommage à Henry Purcell: Ensemble La Fenice o.l.v. Jean Tubéry
- Orpheus Britannicus: Rachel Elliot (sopraan)
- Suite Diocletian: Croatian Baroque Ensemble o.l.v. Laurence Cummings


Antonio Vivaldi:

- Arie e concertiIl Giardino Armonico o.l.v. Giovanni Antonini met Sonia Prina (alt)
- Cello concerten: Christophe Coin (cello) met Il Giardino Armonico o.l.v. Giovanni Antonini
- Motetten: Sandrine Piau (sopraan) met Ensemble Amarillis
- Beatus Vir: Concerto Italiano o.l.v. Rinaldo Alessandrini
- Playlist (alleen audio) met complete opera’s (La Silvia; Giustino; La fida ninfa; Arsilda, regina di Ponto; Agrippo) en serenata’s (La gloria; La Senna festeggiante; Andromeda liberata)


Johann Sebastian Bach:

- Motetten BWV 225, 226, 227, 229: Vocalconsort Berlin o.l.v. Daniel Reuss
- Cantates BWV 4 & 80: Gesualdo Consort / Musica Amphion o.l.v. Pieter-Jan Belder met Dorothee Mields (sopraan), Terry Wey (countertenor), Charles Daniels (tenor), Harry van der Kamp (bas)
- Oster-Oratorium: Collegium Vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe
- Vioolconcerten: Nigel Kennedy (viool) met het Irish Chamber Orchestra
- Une cantate imaginaire: Ensemble Orfeo 55 o.l.v. Nathalie Stutzmann (alt)
- Partita No. 6 in E-mineur: Murray Perahia
- Orgelwerken: Hans-André Stamm
- Das wohtemperierte Klavier I: Andrei Gavrilov en Joanna McGregor


Georg Friedrich Händel:

Oratoriums:
- La resurrezione (1708): Collegium (Vocale) 1704 o.l.v. Vaclav Luks met o.a. Katerina Knezikova (sopraan), Mariana Rewerski (alt)
- Athalia (1733): Orchestre de la Xème Académie Baroque Européenne d’Ambronay o.l.v. Paul McCreesh met Blandine Staskiewitcz (Athalia), Damien Guillon (Joad)
- Samson (1743): The English Concert o.l.v. Harry Bicket met Mark Padmore (Samson), Susan Gritton (Delilah)
- Susanna (1749): Les Arts Florissants o.l.v. William Christie met Sophie Karthäuser (Susanna), Max Emanuel Cencic (Joacim)
- Solomon (1749); Radio Kamer Filharmonie, o.l.v. Kenneth Montgomery met Paula Murrihy (Solomon), Sherezade Panthaki (Queen of Sheba)
- Messiah (1741); in een groot aantal uitvoeringen te vinden o.a. van: The Academy of Ancient Music o.l.v. Stephen Cleobury met Ailish Tynan, Alice Coote, Allan Clayton en Matthew RoseThe Academy of Ancient Music o.l.v. Christopher Hogwood met o.a. Emma Kirkby en Carolyn Watkinson

Concerten:
- Faramondo (1738), concertuitvoering: I Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis met Max Emanuel Cencic (Faramondo), Philippe Jaroussky (Adolfo)
- A Handel Celebration, BBC Proms: The Sixteen o.l.v. Harry Christophers met Carolyn Sampson (sopraan)
- Te DeumThe English Concert o.l.v. Howard Arman
- Villazón singt Händel: Gabrieli Players o.l.v. Paul McCreesh met Rolando Villazón (tenor)
- Organ Concertos: Münchener Bach-Orchester o.l.v. Karl Richter (orgel)
- Dixit Dominus: UNT Collegium Singers
- Arias and Concertoes: Venice Baroque Orchestra o.l.v. Andrea Marcon met Magdalena Kozena (mezzosopraan)


Franse componisten:

- Jean-Baptiste Lully: Bellérophon, concertuitvoering; Les Talens Lyriques o.l.v. Christophe Rousset met: Cyril Auvity (Bellérophon), Ingrid Perruche (Sténobée)
- Jean-Baptiste Lully: Ballet des Arts (alleen audio); La Simphonie du Marais o.l.v. Hugo Reyne
- Jean-Baptiste Lully: Echos des Fêtes de la Cour; Capricio Stravagante o.l.v. Skip Sempé
- Jean-Baptiste Lully: Du Bourgeois Gentilhomme à Cadmus & Hermione; Le Poème Harmonique o.l.v. Vincent Dumestre
- Marc-Antoine Charpentier: Te Deum; Le Poème Harmonique o.l.v. Vincent Dumestre
- Marc-Antoine Charpentier: Messe et motets pour la Vièrge; Le Concert des Nations o.l.v. Jordi Savall
- Jean-Philippe Rameau: BBC Proms 2007; The English Baroque Soloists and Monteverdi Choir o.l.v. John Eliot Gardiner
- Jean-Philippe Rameau: La Orquesta de Louis XV; Le Concert des Nations o.l.v. Jordi Savall
- Jean-Philippe Rameau: Operafragmenten; Les Musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski met o.a.: Magali Léger (sopraan), Sylvie Brunet (mezzosopraan) en François Le Roux (bariton)
- André Campra: RequiemLes Talens Lyriques o.l.v. Christophe Rousset


Andere componisten:

- Giovanni Battista Pergolesi: La serva padrona (1733, komisch intermezzo); I Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis met Furio Zanasi (Uberto), Sonya Yoncheva (Serpina)
- Giovanni Baptista Pergolesi: Septem verba a Christo; Akademie für Alte Musik Berlin o.l.v. René Jacobs
- Giovanni Baptista Pergolesi: Salve Regina; Accademia degli Astrusi o.l.v. Frederico Ferri met Sara Mingardo (alt)  
- Heinrich Ignaz Franz von Biber: Battalia; Ensemble Matheus o.l.v. Jean-Christophe Spinosi
- Arcangelo Corelli: Concerti grossi (1, 38, 9, 10, 11, 12); I Solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone
- Alessandro Scarlatti: Sedecia, re di Gerusalemme (1705, oratorium); Il Seminario Musicale o.l.v. Gérard Lesne met Gérard Lesne (Sedecia), Philippe Jaroussky (Ismaële)
- Tomaso Albinoni: Adagio; Franz Liszt Chamber Orchestra
- Jan Dismas Zelenka: Te Deum; Collegium 1704 o.l.v. Vaclav Luks
- Domenico Scarlatti: Sonatas; Vladimir Horowitz (piano)
- Domenico Scarlatti: Salve Regina in La maggiore; Carlos Mena (countertenor) en Ensemble 415 o.l.v. Chiara Banchini
- Domenico Scarlatti: Ottavia restituta al trono (concertuitvoering); La Capella de Turchini o.l.v. Antonio Florio met Yolanda Auyanet (Ottavia), Filippo Mineccia (Nerone)
- Giuseppe Sammartini: Concerto in f-majeur; Finnish Baroque Orchestra o.l.v. Georg Kallweit
- Luigi Rossi: La Lyra d'Orfeo; L'Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar met Véronique Gens (sopraan)
- Antonio Caldara: Airs oubliés; Philippe Jarousky (countertenor) met Concerto Köln


Meerdere componisten:

- Sacrificium: Cecilia Bartoli (mezzosopraan) met Il Giardino Armonico o.l.v. Giovanni Antonini
- Live in ItalyCecilia Bartoli (mezzosopraan) met Sonatori de la Gioiosa Marca o.l.v. Jean Yves Thibaudet
- La Suite Française [I & II]: Le Concert des Nations o.l.v. Jordi Savall
- La Tempesta di Mare: Venice Baroque Orchestra o.l.v. Luca Mares met Simone Kermes (sopraan)
- Icônes du Seicento: L’Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar met Philippe Jaroussky (countertenor)
- Farinelli, Carestini: castrats et rivaux: Philippe Jaroussky (countertenor) met Ensemble Artaserse
- Abendmuzik: UNT Baroque Orchestra and Collegium Singers
- Folias de Espana: Hesperion XXI o.l.v. Jordi Savall
- Concertos: Ensemble L’Aura Soave o.l.v. Diego Cantalupi
- From the Library of Congress: The English Concert o.l.v. Harry Bicket met Alice Coote (mezzosopraan)
- Danse Baroque: Les Folies Françoises o.l.v. Patrick Cohën-Akenine met La Compagnie de Danse L' Eventail
- Kingdom of Naples Street Music: Ensemble Accordone
- Cantates van Buxtehude, Bruhns, Böhm en Bach: La Divina Armonia o.l.v. Lorenzo Ghielmi met het Collegium Vocale der Salzburger Bachgesellschaft
- Lettere Amorose: Magdalena Kozena (mezzosopraan) met Private Musike o.l.v. Pierre Pitzl
- La virtuosité dans la musique baroque: koor en orkest van het Palais Royal o.l.v. Jean -Philippe Sarcos met  Matthias Vidal (tenor)
- La musique baroque Française: Les Arts Florissants o.l.v. William Christie
- Musiques pour Sainte Cecile: Les Musiciens du Louvre - Grenoble o.l.v. Mark Minkowski met o.a. Lucy Crowe (sopraan) en Richard Croft (tenor)
- Händel en Purcell - live concert: Combattimento Consort o.l.v. Jan Willem de Vriend
- De L'Orfeo de Rossi à Psyche de Lully: Les Folies Françoises o.l.v. Patrick Cohën-Akenine met o.a. Ana Quintans (sopraan)
- Francoeur, Lully, Destouches en Rameau: Le Concert Spirituel o.l.v. Hervé Niquet met Anna Maria Panzarella (sopraan)
- Baroque Soiree: Ensemble Florilegium Musicum 
- Anges et Demons: Simone Kermes (sopraan) met Le Musiche Nove o.l.v. Claudio Osele
- Ferveur et Extase: Stéphanie d'Oustrac (mezzosopraan) met Ensemble Amarillis
- La Bella Noeva: Ensemble Accordone
- Mediterraneo: L'Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar


zaterdag 28 juli 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 9.


INSPIRATIEBRONNEN


Stabat Mater

Stabat mater dolorosa (‘de moeder stond diepbedroefd’) is een 13e-eeuws liturgisch dichtstuk waarvan de auteur anoniem is. Het is o.a. toegeschreven aan Paus Innocentius III, de Franciscaner monnik Jacopone da Todi, John Pecham en Giovanni di Fidanza (1221-1274), die door deskundigen als de meest waarschijnlijke kandidaat wordt gezien. Dit poëem beschrijft het leed van Maria bij het aanschouwen van haar gekruisigde zoon en bestaat uit 20 strofen van drie regels (ook wel weergegeven als 10 strofen van zes regels). Aan het eind van de 14e eeuw was het gedicht al welbekend en bestonden er verschillende vertalingen van. In 1521 werd het opgenomen in het Missale Romanum, maar het Concilie van Trente verwijderde het weer. In 1727 voegde Paus Benedictus XIII het dichtstuk toe aan de misgezangen voor het Feest van Onze-Lieve-vrouw-van-de-Smarten (15 september).

De tekst is door een groot aantal componisten op muziek gezet, waaronder een aantal uit de Barok. Een muzikaal deel kan één of meerdere strofen bestrijken en wordt genoemd naar de eerste regel van de eerste strofe (bijvoorbeeld Quis est homo). Tot de meer recente componisten die het Stabat Mater hebben getoonzet behoren Gioacchino Rossini (1792-1868), Antonin Dvorak (1841-1904) en François Poulenc (1899-1963).

Onder de barokcomponisten die zich aan deze tranentrekker gewaagd hebben treft men o.a. aan:
- Giovanni Felice Sances: Stabat Mater; L’Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar met Philippe Jaroussky (countertenor)
- Marc-Antoine Charpentier: Stabat Mater pour des religieuses [I & II]; Le Concert des Nations o.l.v. Jordi Savall
- Antonio Vivaldi: Stabat MaterEnsemble 415 o.l.v. Chiara Banchini met Carlos Mena (countertenor)
Vivaldi gebruikte slechts de helft van de tekst en de compositie maakt enigszins de indruk van haastwerk, maar is wat mij betreft de meest indrukwekkende. [Extrait door Orfeo 55 met Nathalie Stutzmann]
- Domenico Scarlatti: Stabat Mater; koor en orkest van Le Palais Royal o.l.v. Jean-Philippe Sarcos
- Giovanni Battista Pergolesi: Stabat Mater; in vele versies op You Tube te vinden, o.a. van: Voices of Music met Dominique Labelle (sopraan) en Meg Bragle (mezzosopraan); Les Talens Lyriques o.l.v. Christophe Rousset met Sabina Puertolas (sopraan) en Vivica Genaux (mezzosopraan); Concerto Köln o.l.v. Peter Dijkstra met Johannette Zomer (sopraan) en Maarten Engeltjes (countertenor); Staatskapelle Dresden o.l.v. Bertrand de Billy met Anna Netrebko (sopraan) en Marianna Pizzolato (mezzosopraan); Akademie für Alte Musik Berlin o.l.v. René Jacobs met Sophie Karthäuser (sopraan) en Christophe Dumaux (countertenor); Le Banquet Celeste o.l.v. Damien Guillon met Céline Scheen (sopraan) en Damien Guillon (countertenor); Berliner Barock Solisten o.l.v. Bernhard Forck met Sandrine Piau (sopraan) en Bernarda Finck (mezzosopraan)
Dit is de meest bekende toonzetting, die ook tegenwoordig nog veelvuldig op het concertpodium wordt uitgevoerd. Het was het laatste werk van Pergolesi, die het op zijn sterfbed voltooide (hij overleed aan tuberculose, slechts 26 jaar oud). Dat barokcomponisten er geen been in zagen het werk van collega's te 'recyclen' wordt bewezen door Bachs transcriptie Tilge, Höchster, meine Sünden.


Folia

De folia (Italiaans: follia, Frans: folie d’ Espagne) was een dans afkomstig van het Iberisch Schiereiland. Deze werd in een 15e-eeuwse bron voor het eerst vermeld, maar was waarschijnlijk veel ouder. Het ging om een soort vruchtbaarheidsrite, waarbij als vrouw verklede mannen op de schouders in het rond werden gedragen en die meestal nogal wild eindigde (vandaar de naam). Er waren verschillende muzikale thema’s mee verbonden, maar één daarvan kreeg de overhand en werd een oerthema in de westerse muziek. [Verbreiding]

Het uit 16 maten bestaande akkoordenschema werd vermoedelijk voor het eerst gestandaardiseerd door Jean-Baptiste Lully in 1672. In latere folia’s werd het thema als begin en eind gebruikt met daartussen een aantal variaties (in het geval van Antonio Salieri niet minder dan 26). Meer dan 150 componisten hebben zich door de folia laten inspireren. De variaties van Arcangelo Corelli werden het meest vermaard en vormden de basis voor latere composities van Francesco Geminiani en Sergei Rachmaninoff. De folia was ook de inspiratiebron voor andere melodieën, zoals de Sarabande van Georg Friedrich Händel.

Composities gebaseerd op de folia:

- Antonio Martin y Coll: Diferencias sobre las folias; Hesperion XXI o.l.v. Jordi Savall
- Andrea Falconieri: La FolliaLa Ritirata
- Jean-Baptiste Lully: Folies d’Espagne; Baroque Dance
- Arcangelo Corelli: La Follia; Accademia degli Astrusi, o.l.v. Frederico Ferri
- Antonio Vivaldi: Sonata in d-mineur "La Follia"New York Baroque Incorporated
- Johann Sebastian Bach: Follia uit de Boeren Cantate (BWV 212) [complete cantate]
- Georg Friedrich Händel: Sarabande; muziek uit de film Barry Lyndon; oorspronkelijke stuk
- Domenico Gallo: Folia; Le Musiche Nove o.l.v. Claudio Osele
- Franz Liszt: Rhapsodie Espagnolle; Sophia Agranovich (piano)


Ciaccona

Ook de ciaccona (Frans: chaconne) en de nauw daarmee verwante passacaglia (Frans: passacaille) vonden hun oorsprong op het Iberisch Schiereiland, in een 16e-eeuwse dans die mogelijk afkomstig was uit Hispano-Amerika. [Ze zijn zo nauw verwant dat niemand begrijpelijk kan maken wat nu eigenlijk het verschil is.] Aanvankelijk had de ‘chacona’ de vorm van een rasgueado (een tussenstukje in een door instrumenten begeleide dans). De eerste uitgeschreven ciaccona’s zijn te vinden in Italië aan het begin van de 17e eeuw. Het genre werd rond 1620 geherdefinieerd door de Italiaanse componist Girolamo Frescobaldi (1583-1643). Kenmerkend was de onderliggende baslijn, waarop door de andere instrumenten (of vocalisten) geïmproviseerd/gevarieerd werd.

Aan het begin van de 18e eeuw had de ciaccona als statige dans een veel langzamer tempo gekregen. De baslijn verdween naar de achtergrond (of zelfs helemaal) en de improvisaties (van de componist, niet de musici) kregen meer nadruk. Niet zelden werden deze geschreven voor een solo-instrument, zoals de beroemde chaconne van Bach voor viool (BWV 1004), die ook veelvuldig is getranscribeerd naar een ander instrument.

Composities gebaseerd op de ciaccona/passacaglia:

- Tarquinio Merula: Ciaccona; Il Giardino Armonico o.l.v. Giovanni Antonini
- Claudio Monteverdi: Zefiro Torna; Voices of Music met Thomas Cooley en Christopher LeCluyse (tenor)
- Heinrich Schütz: Es steh Gott auf; Spiritus Collective
- Johannes Hieronymus Kapsberger: Ciaccona; Jan Grüter, luit
- Stefano Landi: Passacaglia della vita; L'Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar met Marco Beasley
- Antonio Bertali: Ciaccona; L’Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar
- Biagio Marini: Passacaglia à quartoLa Caravaggia
- Mauricio Cazzati: Ciaccona; Ensemble L'Aura Soave o.l.v. Diego Cantalupi
- Jean-Baptiste Lully: Chaconne uit Phaeton; Tafelmusik o.l.v. Jeanne Lamon
- Jean-Baptiste Lully: Chaconne de L’ Amour Médecin; La Belle Danse
- Jean-Baptiste Lully: Chaconne uit Cadmus et Hermione; Le Poème Harmonique o.l.v. Vincent Dumestre
- Jean-Baptiste Lully: Chaconne des Scaramouches, Trivelins et Arlequins; Collegium Musicum Bednarska
- Jean-Baptiste Lully: Passacaille uit Armide; Les Talens Lyriques o.l.v. Christophe Rousset
- Jean-Baptiste Lully: Passacaille "Les plaisirs ont choisi pour asile"; Les Arts Florissants o.l.v. William Christie
- Dietrich Buxtehude: Chaconne; Orquesta Sinfonica Juvenil de Caracas o.l.v. Dietrich Paredes
- Johann Pachelbel: Chaconne in f-mineur; Holger Gehring (orgel)
- Arcangelo Corelli: Ciaccona; Accademia degli Astrusi o.l.v. Frederico Ferri
- Robert de Visée: Chaconne in g-majeur; Xavier Diaz-Latorre (luit)
- Henry Purcell: Chaconne in d-mineur uit Diocletian; Musica Historica, Budapest
- Henry Purcell: Chaconne in g-mineur; Brodsky Quartet
- Henry Purcell: Pavan & Chacony; L’Armonia Sonora o.l.v. Mieneke van der Velden
- Henry Purcell: Passacaglia uit The Fairy Queen; Nova Silesia Baroque Orchestra o.l.v. Alfredo Bernardini 
- Henry Purcell: Passacaglia uit King Arthur (How Happy the Lover); Concentus Musicus Wien o.l.v. Nikolaus Harnoncourt  
- Marin Marais: Chaconne; Interpreti Veneziani
- Marin Marais: Chaconne; Cheatham / Léonard / Sempé
- Tomaso Antonio Vitali: Chaconne; David en Julie Coucheron
- Johann Sebastian Bach: Chaconne uit de Partita No. 2; Viktoria Mullova (viool) / Vadim Chaimovich (piano) / John Feeley (gitaar)
- Johann Sebastian Bach: Passacaglia und Fuge in c-moll; Hans-André Stamm (orgel) / trombone octet
- Georg Friedrich Händel: Passacaglia; Itzhak Perlman en Pinchas Zukerman (viool) [moderne versie]
- Georg Friedrich Händel: Chaconne in g-majeur; Aleksandar Serdar (piano) / Vox Orchestra Dominatus o.l.v. Natalie Galstyan
- Sylvius Leopold Weiss: Ciaccona in g-mineur: Daniel Sadzewicz (fluit)
- Jacques Morel: Chaconne en trio; Custos Viol Consort


Humor

Echte lachebekjes waren de barokcomponisten niet, maar gelukkig zijn er een aantal vertolkers die wel van een lolletje houden.

- Malena Ernman is zo gek als een deur (anders had ze nooit aan het Songfestival meegedaan). Ze trakteert haar publiek regelmatig op een humoristische uitspatting, zoals de keer dat haar jurk dreigde af te zakken, of de keer dat ze het aan de stok kreeg met een bij.
- Sarah Connolly in vol ornaat zien is de moeite waard, evenals het bijwonen van haar persconferentie.
- Philippe Jaroussky wordt op zijn nummer gezet door een collega en blijkt over een verrassend diepe bariton te beschikken.
- Pagagnini weet wel raad met de Canon van Pachelbel.

donderdag 19 juli 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 8.


BAROKOPERA’S OP YOU TUBE.

Opera is een kind van de Barok, het mooiste kind zullen velen zeggen. Het woord opera betekent in het Italiaans ‘werk’ en het zal voor de pioniers ook zonder twijfel noeste arbeid zijn geweest om muziek, toneel en (soms) dans op een acceptabele wijze te integreren. De eerste opera’s ontstonden onder de auspiciën van een gezelschap Florentijnse humanisten genaamd Camerata de’ Bardi. Zij hadden de Griekse drama’s bestudeerd en waren tot de conclusie gekomen dat deze geheel gezongen werden. Claudio Monteverdi komt de eer toe de schepper te zijn van de eerste opera die niet alleen bewaard bleef, maar ook nog steeds wordt opgevoerd: L’Orfeo (1607).

Aanvankelijk combineerden opera’s ernstige en komische momenten, maar vooral onder invloed van de dichter en librettist Pietro Trapassi (Metastasio) vond er een splitsing plaats tussen de serieuze opera (opera seria) en de komische opera (opera buffa). De bloeitijd van de opera seria viel in de jaren 1710 tot 1770. Deze vorm van opera beleefde niet alleen triomfen in Italië, maar ook in de Duitstalige landen en –dankzij Händel- in Engeland. De Fransen waren, zoals altijd, tegen de draad in en prefereerden hun eigen variant en Spanje was veel te serieus voor de opera seria. [Documentaire over het ontstaan van de Italiaanse opera van Antonio Pappano.]

De opera seria was het vermaak van de elite. De opvoeringen vonden vaak plaats aan het hof en zij handelden over onderwerpen die de adel aanspraken, zoals de wijsheid van koningen. Händels opera’s waren in zoverre verschillend dat ze ook bedoeld waren voor ‘gewonere mensen’, in dit geval welvarende kooplieden. De voertaal in de opera seria was altijd Italiaans, dat mede door de Grand Tour ook in Noord-Europa door de elite werd verstaan. De thema’s waren ontleend aan de geschiedenis (vooral de klassieke oudheid en de Middeleeuwen), mythen en legenden. Drie van de onderstaande opera’s (Orlando furioso, Ariodante en Alcina)) zijn gebaseerd op het epische gedicht Orlando furioso van Ludovico Ariosto, een van de langste gedichten uit de Europese literatuur.

De geschiedenis speelt zich af tegen de achtergrond van de strijd van Karel de Grote tegen islamitische invallers op het Iberisch Schiereiland. Van de vele verhaallijnen spraken er twee het meest aan. (1) De paladijn Orlando wordt bekoord door de heidense prinses Angelica. Zij wil echter niets van hem weten omdat zij verliefd is op de Saraceen Medoro en hij wordt gek van frustratie. (2) De vrouwelijke christelijke krijger Bradamante houdt van de Saraceen Ruggiero, die echter in de klauwen valt van de tovenares Alcina. Dit geeft meteen aan waar het in barokopera’s vrijwel zonder uitzondering om gaat, namelijk een hartverscheurend liefdesverhaal. Er zijn altijd twee jonge geliefden, van wie er minstens één begeerd wordt door een ander (vaak ook beide). Zij moeten vele beproevingen doorstaan, maar uiteindelijk loopt het (i.t.t. latere opera’s) altijd goed af en krijgen ze elkaar.

Barokopera’s zijn simpel van opzet. De ouverture wordt gevolgd door een reeks recitatieven (die het verhaal vertellen) afgewisseld met da capo aria’s (die de emoties van de personages uitdrukken). De recitatieven zijn meestal secco (droog, d.w.z. ze worden alleen begeleid door basso continuo). Er is een beperkt aantal duetten tussen de hoofdpersonen, maar ensemble- en koorzang zijn zeldzaam. Voor het aanschouwen van een barokopera moest men de tijd nemen, want ze duurden meestal 4 à 5 uur. Het publiek hield er dan ook niet voortdurend de aandacht bij: men liep rond, praatte met vrienden, at wat en deed zelfs spelletjes. Een luid muzikaal intro vestigde de aandacht op belangrijke aria’s. Er werd veel waarde gehecht aan vocale virtuositeit, waarin vooral de castraten uitblonken. Op de acteerkwaliteiten van de uitvoerenden werd geen groot beroep gedaan: ze stonden als pilaren op het toneel –prachtig uitgedoste pilaren, dat wel. Voor het spektakel zorgden de speciale effecten, waarbij overdaad niet geschuwd werd, tot en met het laten rondlopen van wilde dieren toe.

Georg Friedrich Händel behoorde [met Johann Adolph Hasse (enkele aria's) en Nicola Porpora (enkele aria's)] tot de belangrijkste operacomponisten van de Barok en is de enige wiens werken weer op grote schaal opgevoerd worden. Hij schreef 42 opera’s, op 6 na alle in Engeland. Toen de belangstelling voor de Italiaanse opera’s afnam, schakelde hij zonder probleem over op Engelstalige oratoriums met overwegend bijbelse thema’s. Daarvoor moest hij o.a. leren koorstukken te componeren. Sommige van deze oratoriums, bijvoorbeeld Semele, onderscheiden zich alleen wat de taal betreft van zijn opera’s en kunnen zonder enig probleem geënsceneerd worden.

Wolfgang Amadeus Mozart behoort officieel niet tot de barokcomponisten, maar sommige van zijn opera’s vertonen nog alle kenmerken van de opera seria. Dat een van zijn vroege opera’s (Idomeneo)  daartoe behoort, zal niemand verbazen, maar merkwaardigerwijze gaat dit ook op voor zijn laatste pennenvrucht (La clemenza di Tito), die tussen de bedrijven van Die Zauberflöte door gecomponeerd werd. Deze opera werd op bestelling geschreven voor de troonsbestijging van Leopold II als Koning van Bohemen. De impresario had alvast een vooraanstaande castraat geëngageerd voor een van de hoofdrollen. De hoofdpersoon was een vergevingsgezinde heerser.

Op You Tube zijn een aantal complete barokopera’s te vinden. Als er van een opera meerdere versies voorhanden zijn, heb ik me bij de keuze laten leiden door de volgende overwegingen: (1) bekende hoofdrolspelers; (2) ondertiteling in een taal die ik beheers en (3) zo weinig mogelijk countertenoren. Helaas verdwijnen juist bij dit hoofdstuk links als sneeuw voor de zon aangezien operaliefhebbers nogal eens verbannen worden wegens het met voeten treden van auteursrechten. Ik moet me dan behelpen met playlists en andere alternatieven. Op sommige van deze opera’s hebben modernistische regisseurs zich uitgeleefd en dat is te zien. Wat mij betreft zijn er slechts twee juiste (d.w.z. historisch verantwoorde) manieren om een barokopera te op de planken te brengen: men conformeert de enscenering aan de tijd waarin het verhaal speelt, óf men recreëert de manier waarop deze opera tijdens de Barok werd opgevoerd.


Claudio Monteverdi:

(1) L’Orfeo (1607)
Locatie: Teatre del Liceu, Barcelona, 2002; dirigent: Jordi Savall; orkest: Le Concert des Nations; regisseur: Gilbert Deflo; hoofdrolpelers: Furio Zanasi (Orfeo), Arianna Savall (Euridice), Montserrat Figueras (La Musica).
Het libretto is gebaseerd op de bekende Griekse mythe over de dichter en zanger Orpheus, die toestemming krijgt zijn overleden vrouw Euridice uit de onderwereld terug te halen, maar haar opnieuw verliest als hij zich niet beheersen kan en omkijkt of ze hem nog wel volgt.
Deze traditionele opvoering is helemaal mijn smaak en de muziek (vooral het aan de Renaissance herinnerende intro en de ritornello’s) is fantastisch.

Locatie: Opéra de Lille, Lille, 2012 dirigent: Emmanuelle Haïm; orkest: Le Concert d' Astrée; regisseur: Jean-François Sivadier; hoofdrolspelers: Max Emanuel Cencic (Nerone) en Sonya Yoncheva (Poppea).
Het libretto is gebaseerd op historische gebeurtenissen: de Romeinse keizer Nero laat zich verleiden door de ambitieuze Poppea en vindt een voorwendsel om zijn vrouw Octavia te verstoten. Zijn oude mentor Seneca, die dit probeert te verhinderen, wordt gedwongen zelfmoord te plegen. Nero en zijn geliefde trouwen. Dit is een van de weinige barokopera’s waarin immoreel gedrag beloond wordt en de schurken zegevieren. In werkelijkheid heeft de intrigante weinig plezier van haar triomf beleefd: in een vlaag van woede schopte Nero de zwangere Poppea zo hard in haar buik dat ze aan de gevolgen overleed.  


Henry Purcell:

(1) Dido and Aeneas (1688)
BBC-productie, 1995; dirigent: Richard Hickox; orkest: Collegium Musicum 90; regisseur: Peter Maniura; hoofdrolspelers: Maria Ewing (Dido) en Karl Daymond (Aeneas).
Het libretto is gebaseerd op een verhaal van Vergilius. De held Aeneas (zoon van de godin Venus en een sterveling) vlucht na de val van Troje naar het westen en komt in Carthago terecht, waar de pas weduwe geworden koningin Dido verliefd op hem wordt. Aeneas laat zich wijs maken dat de goden willen dat hij vertrekt en hijst het zeil. De ontroostbare Dido pleegt zelfmoord.
Dit slechts één uur durende stuk muziektheater is de enige ‘doorgecomponeerde’ opera van Purcell. 

(2) King Arthur (1691) 
Locatie: Opéra National de Montpellier, 2009; dirigent: Hervé Niquet; orkest: Le Concert Spirituel; regisseurs: Corinne en Gilles Bénizio; hoofdrolspeler: Joao Fernandes (King Arthur). [Helaas zijn er momenteel nog slechts enkele scenes van deze zeer amusante productie op You Tube te vinden en moet men het verder doen met een Duits ondertitelde Tsjechische versie.]
Evenals het overige muziektheater van Purcell is dit een semi-opera met een flinke hoeveelheid gesproken tekst.


Georg Friedrich Händel:

(1) Rinaldo (1711)
Locatie: Prinzregententheater, München, 2003; dirigent: Harry Bicket; orkest: Bayerisches Staatsorchester; regisseur: David Alden; hoofdrolspelers: David Daniels (Rinaldo), Deborah York (Almirena), David Walker (Goffredo).
Het libretto is gebaseerd op een historische gebeurtenis (met magische uitwassen): de verovering van Jeruzalem door Godfried van Bouillon (Goffredo) in 1099. Rinaldo is verloofd met de dochter van Goffredo, maar zij wordt door kwade machten ontvoerd. Uiteindelijk worden de vijanden niet alleen verslagen, maar bekeren zich zelfs tot het christendom.
Toen ik met deze serie begon, stonden er twee volledige versies van Rinaldo op You Tube. Die zijn inmiddels beide verdwenen (vanwege schending van auteursrechten), dus heeft men het tijden moeten met de bovenstaande playlist van deze productie van beeldenstormer Alden, compleet met Spaanse ondertitels. Kleurrijk is het allemaal wel.
Van mijn favoriete versie (op de planken gebracht door regisseuse Louise Moaty, dirigent Vaclav Luks met zijn orkest Collegium 1704 en een vrijwel geheel Tsjechische cast) zijn nog slechts enkele delen van de eerste acte te vinden. [Introductie tot de Glyndebourne-uitvoering]

Locatie: Glyndebourne, 2005; dirigent: Emmanuelle Haïm; orkest: Orchestra of the Age of Enlightment; regisseur: David McVicar; hoofdrolspelers: Sarah Connolly (Caesar), Danielle de Niese (Cleopatra), Angelika Kirchschlager (Sesto), Christophe Dumaux (Tolomeo).
Het libretto is gebaseerd op historische gebeurtenissen, die redelijk getrouw worden verhaald. Na zijn nederlaag tegen Julius Caesar vlucht de Romeinse veldheer Pompeius naar Egypte, waar farao Ptolemeus XIII hem laat vermoorden om bij Caesar in het gevlei te komen -die daar bepaald niet blij mee is. Caesar laat zich verleiden door Cleopatra (die door haar broer van haar kroon beroofd dreigt te worden) en verslaat Ptolemeus (die in de opera door Sextus, de zoon van Pompeius, wordt gedood).
De handeling is naar het einde van de 19e eeuw getransfereerd, waarbij de Romeinse soldaten zijn getransformeerd tot Redcoats. Het geheel wordt met enige ook voor die periode anachronistische Bollywood-effecten gelardeerd. Gelukkig ziet het er allemaal fraai uit en ontbreekt ook de humor niet.
[Alternatieven: 1. delen van de uitvoering van Concerto Copenhagen o.l.v. Lars Ulrik Mortensen met Andreas Scholl als Cesar en Inger Dam-Jensen als Cleopatra; 2. de uitvoering in Salzburg 2012 van Il Giardino Armonico o.l.v. Giovanni Antonini met Andreas Scholl als Cesar en Cecilia Bartoli als Cleopatra (I, II & III).] 

(3) Tamerlano (I en II) (1724)
Locatie: Goethe-Theater, Bad Lauchstädt, 2001: dirigent: Trevor Pinnock; orkest: The English Concert; regisseur: Jonathan Miller; hoofdrolspelers: Monica Bacelli (Tamerlano), Elizabeth Norberg-Schulz (Asteria), Graham Pushee (Andronico). 
Het libretto is gebaseerd op een historische gebeurtenis: de gevangenname van de Ottomaanse sultan Beyazit I door de Turks-Mongoolse slachter Timur Lenk (Tamerlano) in 1402. De rest is pure fantasie: Tamerlano begeert Beyazits dochter Asteria, die echter verliefd is op de Griekse generaal Andronico. Uiteindelijk legt Tamerlano zich bij het onvermijdelijke neer en schenkt Beyazit, die zich voor zijn dochter wilde opofferen, het leven. [In werkelijkheid stierf Beyazit nog hetzelfde jaar in gevangschap.]
Bij deze opera kiest de regisseur voor het nabootsen van de 18e-eeuwse aanpak, hoewel hij behoorlijk gehandicapt is door een heel klein podium.

(4) Ariodante (I, II, III) (1735)
Locatie: Gran Teatre del Liceu, 2006; dirigent: Harry Bicket; orkest: Orquestra del Liceu; regisseur: Xavi Bové; hoofdrolspelers: Vessalina Kasarova (Ariodante), Ophelia Sala (Ginevra), Sara Mingardo (Polinesso).
Het libretto is gebaseerd op een minder bekende verhaallijn uit Orlando furioso. De ridder Ariodante is verloofd met de Schotse koningsdochter Ginevra. Zijn jaloerse rivaal Polinesso maakt hem wijs dat Ginevra hem bedriegt. Ariodante wil zelfmoord plegen, maar wordt daarvan weerhouden. Zijn broer Lurcanio doodt de snoodaard in een duel en alles komt weer goed.

(5) Alcina (1735)
Locatie: Staatsoper, Stuttgart, 1999; dirigent: Alan Hacker; regisseurs: Jossi Wieler en Sergio Morabito; hoofdrolspelers: Catherine Naglestad (Alcina), Alice Coote (Ruggiero), Helene Schneidermann (Bradamante).
Ook het libretto van deze opera is gebaseerd op Orlando furioso. De ridder Ruggiero is in de ban geraakt van de tovenares Alcina, die de gewoonte heeft afgedankte minnaars in dieren en voorwerpen te veranderen. Zijn verloofde Bradamante komt hem als man verkleed opzoeken (dus Alcina’s zuster wordt prompt verliefd op haar) met in haar kielzog Ruggiero’s mentor, die de ban weet te verbreken. Alcina is echter geobsedeerd door Ruggiero en als hij haar verlaat, verliest zij haar macht en sterft.
Het decor van deze opera is een van lelijkste die ik ooit gezien heb. De handelingen spelen zich af in een oersaai, vroeg 19e-eeuws interieur. Bovendien loopt Catherine Naglestad de hele opera in verschillende stadia van ontkleding rond. De zin daarvan ontgaat me te ener male.

(6) Semele (1744)
Locatie: Opernhaus,  Zürich, 2007; dirigent: William Christie; orkest: La Scintilla; regisseur: Robert Carsen; hoofdrolspelers: Cecilia Bartoli (Semele), Charles Workman (Jupiter).
Het libretto is gebaseerd op een mythe. De oppergod Jupiter is verliefd op de koningsdochter Semele en neemt haar mee naar het godenrijk. Zijn jaloerse gade Juno stookt (in de gedaante van haar zuster Ino) Semele op om van Jupiter te eisen dat ze hem in zijn ware gedaante mag aanschouwen. Jupiter geeft tegen zijn zin toe en zijn stralen verbranden Semele, die haar fout te laat in de gaten heeft.
Men beschouwde Semele lange tijd als een oratorium omdat er in het Engels gezongen wordt, maar het is een bona fide opera, een van de weinige Händel-werken met humor (vooral het duo Juno/Iris is hilarisch).

(7) Hercules (1745)
Locatie: Opéra Garnier, Parijs, 2004; dirigent: William Christie; orkest: Les Arts Florissants; regisseur: Luc Bondy; hoofdrolspelers: William Shimmell (Hercules), Joyce DiDonato (Dejanira), Malena Ernman (Lichas).
Het libretto is gebaseerd op Vrouwen van Trachis van Sophocles en het negende boek van de Metamorfosen van Ovidius. Hercules keert terug van een oorlogsexpeditie met de mooie prinses Iole als zijn gevangene. Zijn jaloerse vrouw Dejanira weigert te geloven dat hij haar niet bedrogen heeft en laat hem door Lichas een mantel schenken die doordrenkt is met een dodelijk gif. Hercules sterft (zoals het orakel aan het begin van de opera voorspeld had) en Dejanira wordt gek.   

(8) Theodora (1750)
Locatie: Glyndebourne, 1996; dirigent: William Christie; orkest: Orchestra of the Age of Enlightment; regisseur: Peter Sellars; hoofdrolspelers: Dawn Upshaw (Theodora), David Daniels (Didymus), Frode Olsen (Valens).
Het libretto is gebaseerd op een christelijke legende. De christin Theodora weigert offers te brengen voor het welzijn van de Romeinse keizer en wordt door gouverneur Valens veroordeeld om in een bordeel opgesloten te worden. Haar geliefde, de bekeerde Romeinse soldaat Didymus, zoekt haar in de gevangenis op en geeft haar zijn kleding, zodat zij kan ontsnappen. Gekweld door schuldgevoelens geeft Theodora zich aan bij Valens en wordt samen met Didymus ter dood veroordeeld.
De hand van de beruchte Amerikaanse operaregisseur Peter Sellars is hier duidelijk te herkennen. Het libretto is uiteraard in maatschappijkritische zin aangepast (Valens is een ultrarechtse Amerikaanse politicus die minderheden vervolgt) en de enscenering is minimalistisch. Kenmerkend voor Sellars is het ingewikkelde patroon van gestileerde bewegingen die de zangers uit moeten voeren. Dat beperkt hem behoorlijk in de keuze van zijn personeel: gerenommeerde operazangers zijn hier niet voor te porren. Gelukkig heeft Sellars bij deze gelegenheid niet zulke heiligschennis gepleegd als bij zijn spraakmakende opvoeringen van drie Mozart-Da Ponte opera’s.


Antonio Vivaldi:

Locatie: 49e Festival van Spoleto, 2006; dirigent: Alan Curtis; orkest: Il Complesso Barocco; regisseur: John Pascoe; hoofdrolspelers: Zachary Stains (Ercole), Laura Cherici (Martesia), Mary-Ellen Nesi (Antiope).
Het libretto is gebaseerd op de legende van De Twaalf Werken van Hercules. Hercules heeft in een woedeaanval zijn kinderen gedood en moet voor straf twaalf onmogelijke opdrachten vervullen. Als negende werk moet hij naar Thermodon gaan en het zwaard van de Amazonenkoningin Antiope stelen. Bij een overval op haar kamp neemt Antiope Hercules’ kompaan Theseus gevangen en wil hem doden. Haar dochter Martesia valt echter als een blok voor hem. Na enige schermutselingen beveelt de godin Diana huwelijken tussen Martesia en Telamon, een andere reisgenoot van Hercules, en Antiope’s zuster Hippolyte en Theseus.
In deze opera kan men niet alleen ‘genieten’ van de blote borsten van vrijwel de gehele vrouwelijke cast, maar ook van een welgevormde Zachary Stains die slechts gekleed gaat in een namaak leeuwenhuid. Wat het volgende ironische commentaar opriep: “There have been some Victorian addled minds who look to Mr. Stains superb portrayal as Hercules as far too risque (translation, he’s male) to countenance. It would be so if he did not own the heroic physique he works so assiduously at. The fact that a male tenor of his calibre can offer the whole deal to audiences can and should only be viewed by management as a thrilling prospect.”     

(2) Orlando furioso (1727)
Locatie: Théâtre des Champs-Elysées, Parijs, 2011; dirigent: Jean-Christophe Spinosi; orkest: Ensemble Matheus; regisseur: Pierre Audi; hoofdrolspelers: Marie-Nicole Lemieux (Orlando), Jennifer Larmore (Alcina), Philippe Jaroussky (Ruggiero). [Nog slechts enkele aria's op You Tube te vinden; alternatief is de opvoering van de Opera van San Francisco met Marilyn Horne als Orlando en Jeffrey Gall als Ruggiero.]
Het libretto is gebaseerd op het gelijknamige gedicht. In deze versie helpt Alcina Angelica en Medoro om aan de jaloerse Orlando te ontkomen, zodat ze kunnen trouwen. In zijn woede vernielt de onwetende Orlando de bron van haar toverkrachten. Alcina tracht hem te doden, maar wordt weerhouden door Bradamante en Ruggiero. Orlando krijgt zijn verstand weer terug en vergeeft Angelica en Medoro.


Jean-Philippe Rameau:

(1) Hippolyte et Aricie (1733)
Locatie: Opéra Garnier, Parijs, 2012: dirigent Emmanuelle Haïm; orkest: Le Concert d'Astrée; regisseur: Ivan Alexandre; hoofdrolspelers: Topi Lehtipuu (Hippolyte), Anna-Catherine Gillet (Aricie), Sarah Connolly (Phèdre).
Het libretto is gebaseerd op de tragedie Phèdre van Racine. Phaedra, de vrouw van de Atheense koning Theseus, begeert haar stiefzoon Hippolytus, die echter verliefd is op Aricia. Hij wijst de avances van Phaedra af. Die probeert zichzelf te doden, maar wordt door Hippolytus tegengehouden. Theseus ziet de scene en denkt dat Hippolytus zijn vrouw probeerde te verkrachten. Hij vervloekt zijn zoon, die schijnbaar door een zeemonster wordt gedood. Phaedra bekent schuld en pleegt zelfmoord. Door tussenkomst van de godin Diana leven Hippolytus en Aricia nog lang en gelukkig.

(2) Les Indes galantes (1735)
Locatie: Opéra Garnier, Parijs, 2004; dirigent: William Christie; orkest: Les Arts Florissants; regisseur: Andrei Serban; hoofdrolspelers: Danielle de Niese (Hebé), Joao Fernandes (Bellone), Paul Agnew (Valère), Patricia Petibon (Zima).
Dat de Franse opera’s aanmerkelijk afwijken van de opera seria blijkt uit dit kakelbonte spektakelstuk bestaande uit een proloog en 4 aktes die allen een liefdes-geschiedenis in een exotische ambiance tot onderwerp hebben.

(3) Castor et Pollux (1737)
Locatie: Het Muziektheater, Amsterdam; dirigent: Christophe Rousset; orkest: Les Talens Lyriques; regisseur: Pierre Audi; hoofdrolspelers: Finnur Bjarnason (Castor), Henk Neven (Pollux), Véronique Gens (Phébé).
Het libretto is gebaseerd op een mythe. De tweelingbroers Castor (sterfelijk) en Pollux (onsterfelijk) zijn beiden verliefd op prinses Télaïre. Zij beantwoordt echter alleen de liefde van Castor. Deze wordt gedood in een gevecht. Hun vader Jupiter is bereid om Castor weer tot leven te wekken als Pollux zijn plaats in de onderwereld inneemt. In de overtuiging dat Télaïre toch nooit van hem zal houden, stemt Pollux hiermee in. Na vele verwikkelingen besluit Jupiter Castor toch onsterfelijkheid te verlenen en Pollux uit de onderwereld terug te halen. Jammer genoeg heeft de arme Phébé, die verliefd was op Pollux, inmiddels uit wanhoop zelfmoord gepleegd.

(4) Platée (1745)
Locatie: Opéra National du Rhin, Strassbourg, 2010; dirigent: Christophe Rousset; orkest: Les Talens Lyriques; regisseur: Mariame Clément; hoofdrolspelers: Emiliano Gonzalez Toro (Platée), Judith van Wanroij (Juno).
Het libretto is gebaseerd op een mythe. Om zijn vrouw Juno van haar jaloezie te genezen besluit Jupiter om net te doen of hij is gevallen voor de charmes van de oerlelijke waternimf Platée, die in de waan verkeert dat iedereen die bij haar in de buurt komt hopeloos verliefd op haar wordt. Juno overvalt hen tijdens de 'huwelijksceremonie' en realiseert zich dat ze voor de gek is gehouden. De vernederde Platée (die nog zo gewaarschuwd was) kruipt terug in haar vijver.   


Wolfgang Amadeus Mozart:

Locatie: Metropolitan Opera, New York, 1982; dirigent: James Levine; orkest: Metropolitan Opera Orchestra; producent: Jean-Pierre Ponelle; hoofdrolspelers: Luciano Pavarotti (Idomeneo), Ileana Cotrubas (Alia), Frederica von Stade (Idamante).
Het libretto is gebaseerd op een Griekse legende. Op de terugtocht van de Trojaanse oorlog lijdt Koning Idomeneo vlak bij Kreta schipbreuk. Hij belooft dat als hij het overleeft hij de eerste persoon die hij tegenkomt aan Poseidon zal offeren. Laat dat nu net zijn eigen zoon Idamante zijn.  

(2) La clemenza di Tito (1791)
Locatie: Salzburger Festspiele, 2003; dirigent: Nikolaus Harnoncourt; orkest: Wiener Philharmoniker; regisseur: Martin Kusej; hoofdrolspelers: Michael Schade (Tito), Dorothea Röschmann (Vitellia), Vesselina Kasarova (Sesto).
Het libretto maakt gebruik van historische personages. Vitellia, de dochter van de vermoorde Romeinse keizer Vitellius, wil keizerin worden en wacht op een huwelijksaanzoek van keizer Titus Flavius Vespasianus (Tito). Als deze zijn joodse maîtresse Berenice op bezoek krijgt, zet ze haar bewonderaar Sextus (Sesto) aan een moordaanslag op Titus te plegen. Deze steekt het Capitolium in brand en rijgt iemand aan zijn mes. Het slachtoffer overleeft de aanslag en blijkt bovendien een dubbelganger te zijn. Gekweld door schuldgevoelens smeekt Sextus zijn oude vriend Titus om vergeving, maar verraadt Vitellia niet. Zij beseft dat Sextus echt van haar houdt en biecht haar aandeel in de samenzwering aan Titus op, die iedereen grootmoedig vergeeft.
Deze opera speelt zich af in een in aanbouw zijnd flatgebouw en de hoofdpersonen lopen een groot deel van de tijd in kamerjas of ondergoed rond, maar de vocale prestaties vergoeden veel. [Uitleg door Elina Garança


Georg Friedrich Händel, Henry Purcell, Jean-Philippe Rameau, Antonio Vivaldi, e.a:

(1) The Enchanted Island (2011)
Locatie: Metropolitan Opera, New York, 2011; dirigent: William Christie; orkest: Metropolitan Opera Orchestra; regisseur: Phelim McDermot; hoofdrolspelers: David Daniels (Prospero), Joyce DiDonato (Sycorax), Danielle de Niese (Ariel), Placido Domingo (Neptune).
Het libretto, geschreven door Jeremy Sams, is gebaseerd op The Tempest en A Midsummer Night's Dream van William Shakespeare. De muziek is een pastiche, samengesteld uit de werken van bekende barokcomponisten, waarbij de aria's in het Engels zijn vertaald.

maandag 16 juli 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 7.


WIE MOET DE BROEK AAN IN DE BAROKOPERA?

Wil een vrouw die geen sopraan is enige bevrediging op het operapodium beleven, dan ontkomt ze er niet aan om een broek aan te trekken. ‘Broekenrollen’ (mannenrollen die door vrouwen gespeeld worden, voor mezzosopranen en alten vrijwel de enige hoofdrollen die beschikbaar zijn) bestaan er in twee soorten: (1) rollen die speciaal voor vrouwen geschreven zijn en (2) rollen die oorspronkelijk voor castraten bestemd waren en die door vrouwen overgenomen zijn.

De eerste soort is het meest duidelijk te herkennen in opera’s van de late 18e en de 19e eeuw. Castraten waren van het toneel verdwenen, dus als er in een opera een vrouw in travestie rondliep, gebeurde dit omdat de componist het voorschreef. Het gaat hierbij vooral om rollen van jonge mannen, adolescenten zelfs: zoals Cherubino in Le Nozze di Figaro, Prins Orlowsky in Die Fledermaus, Romeo in I Capuleti e I Montecchi (I & II), Octavian in Der Rosenkavalier, Le Prince Charmant in Cendrillon, De Componist in Ariadne auf Naxos. Sommige componisten, zoals Richard Strauss (zelf getrouwd met een sopraan), waren dol op vrouwenstemmen. In andere gevallen waren er meer praktische overwegingen: voor het adequaat vervullen van deze rollen (die een hoog stemgeluid voorschreven) waren heel wat trainingsjaren nodig en er konden dus geen jongenssopranen ingezet worden. Uitzonderingen waren Orfeo in Orfeo ed Euridice en Tancredi in de gelijknamige opera: dit waren volwassen mannen en deze rollen werden dan ook dikwijls gezongen door een alt. Een alternatieve versie was de rol van een vrouw die het grootste deel van de opera als man verkleed acteerde (meestal om een geliefde te bespioneren of te redden) en op wie dan –verrassing- een andere vrouw verliefd werd, zoals Leonore in Fidelio.

Wie de castratenrollen in barokopera’s moesten overnemen toen er geen castraten meer voorhanden waren, vormde aanvankelijk geen groot probleem, want deze opera’s werden in de 19e eeuw niet of nauwelijks opgevoerd. Bovendien zag men er tot diep in de 20e eeuw geen been in om andermans werk door rigoureuze ingrepen aan de eigen smaak aan te passen. Dus toen begin 20e eeuw de eerste Händel-opera’s weer onder het stof vandaan werden gehaald, draaide men er de hand niet voor om castratenrollen naar het tenorbereik te transponeren. Dit bracht echter problemen met zich mee: als men bijvoorbeeld in Idomeneo van zoon Idamante een tenor maakt, dan moet men eigenlijk vader Idomeneo naar bariton of bas verlagen. Daarmee gaat men onmiskenbaar tegen de bedoelingen van de componist in. Omdat men door 19e-eeuwse opera’s met broekenrollen vertrouwd was geraakt, lag het dus voor de hand om dergelijke personages door verklede vrouwen te laten spelen –tot de opkomst van de countertenoren, die door velen als de ideale vertolkers worden gezien. Maar is dat wel zo? [Er zijn overigens ook vrouwenrollen die door mannen worden gezongen, voor een komisch (Nutrice in L’incoronazione di Poppea), of extra griezelig (de heks in Hänsel und Gretel) effect. De countertenor Dominique Visse heeft een patent op dergelijke rollen.]

Tot niet zo heel lang geleden hadden dirigenten het voor het zeggen bij de opvoering van opera’s en gaven vocale kwaliteiten de doorslag bij de keuze van hoofdrolspelers. Daardoor kregen de toeschouwers jonge liefdesparen voorgeschoteld die bestonden uit vierkante sopranen en dikbuikige tenoren. Het (meestal deskundige) publiek stoorde zich daar niet aan: men kwam voor de muziek en besefte heel goed dat opera de ultieme make belief is. [Per slot van rekening: wie is er in het echt wel eens een persoon tegengekomen die zijn mond alleen opent om te zingen?]

Die tijden zijn echter voorbij. In een (grotendeels vergeefse) poging om meer en vooral jonger publiek te lokken zijn veel intendanten van operahuizen ertoe overgegaan de vrije hand te geven aan creatievelingen (film/toneelregisseurs en zelfs beeldende kunstenaars) die pretenderen een opera te kunnen ‘actualiseren’. Regieoper begon zijn verwoestende werk. Een groot deel van dit nieuwe slag regisseurs heeft geen enkele interesse in het fenomeen opera zelf. Dat is slechts een vehikel om hun eigen zieleroerselen aan de mensheid te slijten. Ze vermaken zich met het door het slijk halen van de rijke westerse culturele erfenis, het spuien van maatschappijkritiek en het shockeren van het publiek –bij voorkeur door het koketteren met seksuele aberraties. Ze arriveren op repetities zonder een flauwe notie te hebben van wat ze willen gaan doen en zonder de opera zelfs maar één keer aangehoord te hebben. De uitvoerders zijn slechts stukken op hun schaakbord en dat ze ook in de gelegenheid gesteld moeten worden om te zingen is vooral lastig. Door het actualiseren van de handelingen op het podium slaan de teksten die worden gezongen vaak nergens meer op. Zo staat een hoofdpersoon bijvoorbeeld met een pistool te zwaaien terwijl hij zingt dat hij zijn vijand wil doorsteken, of klaagt hij dat hij in het pikkedonker gevangen zit terwijl hij in het licht van schijnwerpers baadt. Dergelijke discrepanties zijn voor de regie-genieën geen punt: ze gaan ervan uit dat het publiek toch niets verstaat -en in ieder geval niets begrijpt.

Een groot deel van het publiek walgt van deze voorstellingen (al komen er soms horden sensatiezoekers op af), een groot deel van de critici (vooral in Angelsaksische landen) eveneens. Die schuwen niet dit soort producties als Eurotrash te kwalificeren. Zo schreef Paul Moor over een moderne enscenering van Verdi’s Il Trovatore (I & II): “Visually and dramatically, outrage succeeds carefully premeditated outrage. If you enjoy egregiously immature brattishness, you’ll love this production. Forget about realism, or any semblance of it.” Operazangers (en zelfs dirigenten) klagen steen en been -maar ook weer niet te luid, want ze willen niet bekend komen te staan als ‘moeilijk om mee te werken’. De Finse sopraan Karita Mattila moest tijdens een productie van Cosi fan tutte voor een van haar belangrijkste aria’s het podium op lopen met “two men like dogs on leashes, both scantily clad in leather and chains, crawling on all fours”. Voor haar een van de ergste ervaringen in lange tijd: “I was so depressed, I felt like a beaten dog after every performance.“

De twee brutaalste vertegenwoordigers van dit genre zijn Hans Neuenfels (verantwoordelijk voor bovenstaande aanfluitingen) en Calixto Bieito, waarover commentator Heather MacDonald schreef: “Mozart’s lighthearted opera The Abduction from the Seraglio does not call for a prostitute’s nipples to be sliced off and presented to the lead soprano. Nor does it include masturbation, urination as foreplay, or forced oral sex. Europe’s new breed of opera directors, however, know better than Mozart what an opera should contain.”

Neuenfels kreeg ‘wereldfaam’ toen zijn enscenering van Idomeneo in Berlijn werd afgelast wegens dreiging met aanslagen door moslims. Hij had het namelijk nodig gevonden om de hoofdpersoon met de afgehakte hoofden van Jezus, Boeddha en Mohammed te laten slepen (om duidelijk te maken hoezeer hij religie veracht). Nu is het natuurlijk onacceptabel dat moslims westerlingen, hoe idioot ze zich ook gedragen, in eigen land trachten te muilkorven, maar het gesol met de hoofden had geen enkele functie binnen het verhaal en had geen enkel ander doel dan het bevredigen van de sensatiezucht van de regisseur zelf.

Al is de drang tot nestbevuiling van de Eurotrashers vooral gericht op het standaardrepertoire, ook barokopera’s ontkomen niet aan hun beeldenstormerij. Dit leidt tot de absurde situatie dat in de orkestbak een barokensemble zich in het zweet werkt om een zo authentiek mogelijk geluid te produceren, terwijl op het podium het libretto in alle openingen verkracht wordt. Tel uit je winst.

‘Creatieve’ regisseurs omringen zich graag met countertenoren, want daarop kunnen ze lekker hun fantasieën botvieren (hoewel men uiteraard ook vrouwen half bloot rond kan laten lopen). Ze verlustigen zich in een mate van misogynie waar menig modeontwerper nog een puntje aan kan zuigen. Als ze vrouwelijke hoofdrolspelers opgedrongen krijgen, maken ze er een sport van hen belachelijk te maken. De meeste vrouwen zien er prima uit in een toga of 18e-eeuwse kleding, dus trekt zo’n maatschappijcriticus ze een slecht zittend confectiepak aan. Jennifer Larmore, bijvoorbeeld, was vroeger beeldschoon, maar in de loop der jaren waren er heel wat ponden aangevlogen. Het zal ongetwijfeld een aanblik als deze zijn geweest die haar geïnspireerd heeft zo rigoureus op dieet te gaan dat ze er tegenwoordig bijloopt als een anorectiapatiente.

Nog leuker is het natuurlijk een operazangeres vernederende handelingen te laten verrichten. Zo moest Alice Coote, gehuld in een foeilelijk pak, in L’incoronazione di Poppea een van haar voornaamste aria’s zingen terwijl ze in een badkuip halfvol water een tegenstander stond te wurgen. [Zie volgend hoofdstuk] Verder was er een regisseur (David Alden) die Miah Persson tegen de wand plakte en Sarah Connolly op veilige afstand als een krolse kat over de grond liet rollen -in een van de meest erotische duetten die er überhaupt in een opera voorkomt. [Alweer in een uitvoering van L’incoroniazone -wat de Eurotrashers toch tegen deze opera hebben, is mij een raadsel.]

Veel van deze regisseurs hebben een flinke tik van de cultureel-marxistische molenwiek te pakken. Ze kunnen echter ongestoord hun gang gaan omdat geestverwanten de mars door de instituties met succes voltooid hebben en op plekken zitten waar ze de geldstromen die in deze zwaar gesubsidieerde sector rondgaan kunnen beheersen. Daarom acht ik het een gelukkige zaak dat er vanwege de economische tegenwind flink gesneden gaat worden in deze subsidies, zodat de cultuurpausen weer rekening moeten gaan houden met wat het publiek wil.

In de verhandeling over de cantates van Bach bleek al dat de historische argumenten voor het gebruik van countertenoren i.p.v. vrouwelijke alten dubieus zijn. Bij de bezetting van operaproducties is dat in nog sterkere mate het geval. De meeste barokopera’s die opnieuw opgevoerd worden stammen uit de vruchtbare pen van Händel. Hij was directeur van een eigen operagezelschap en componeerde voor de vocalisten die bij hem onder contract stonden. Die had hij bovendien voor een groot deel zelf uit Italië geïmporteerd. Gelukkig zijn er veel gegevens over zijn opvoeringen bewaard gebleven en daaruit kan men destilleren wat hij wel of niet een goed idee vond. Er waren in ieder geval twee handelingen waartoe Händel zich nimmer verlaagde: (1) hij liet nooit vrouwenrollen door mannen (met of zonder testikels) zingen en (2) hij huurde nooit countertenoren in. Twee dingen deed Händel daarentegen geregeld: (3) hij schreef mannenrollen voor vrouwen en (4) hij verving bij heropvoeringen vrouwen door castraten en omgekeerd.

Händels miskenning van countertenoren is enigszins merkwaardig gezien het feit dat Engeland hét land voor deze hooggestemde heren was. Zij bevolkten in grote aantallen de kerkkoren, ook toen ze elders allang verdreven waren door castraten. Zelfs na het weglopen van zijn stercastraat Senesino kwamen ze bij Händel niet aan de bak. Bij heropvoeringen van de opera’s waarin deze alto-castrato had geschitterd liet Händel diens rollen óf door een vrouw, óf door een tenor zingen. In latere jaren werkte hij bij zijn oratoriums nauw samen met de befaamde tenor John Beard, die ook als enige tenor een hoofdrol in zijn opera’s mocht vervullen. Diens zangpartij moest bij een heropvoering van een oude opera echter ingrijpend worden aangepast, inclusief het toevoegen van compleet nieuwe aria’s. Countertenor Iestyn Davies merkte op dat Händel wel countertenoren in zijn oratoriums benutte (niet zo verwonderlijk aangezien de meeste zeer bijbels van aard waren), maar zelfs in deze situatie waren zij uitzonderingen. Händel liet, tegen de mores in, veel vaker mannenrollen in zijn oratoriums door vrouwen vertolken.

Er zijn dus ampele historische argumenten om castratenrollen aan vrouwen toe te vertrouwen, maar hoe zit het met de esthetiek? Speciaal als het gaat om een iconisch personage als Julius Caesar, een man in de kracht van zijn leven, een veldheer en vrouwenheld, lijken leden van het ‘zwakke geslacht’ niet de beste kaarten te hebben. Kan een vrouw een dergelijke figuur geloofwaardig neerzetten? Het valt niet te ontkennen dat countertenoren in fysiek opzicht een flinke voorsprong hebben. Die wordt echter subiet teniet gedaan als ze een piepstem en de uitstraling van een watje hebben en ze bovendien acteren als een strijkijzer.

Dat een opmerkelijk aantal vrouwen heel goed de man uit kan hangen, wordt bewezen door deze beelden van: de Zweedse Malena Ernman, de Amerikaanse Susan Graham, de Bulgaarse Vesselina Kasarova, de Italiaanse Sonia Prina, de Servische Marijana Mijanovic, de Poolse Ewa Podlès en de Engelse primo uomo’s Alice Coote en Sarah Connolly. Over de Caesar-vertolking van de laatste schreef de Engelse critica Faye Courtney: “Her proud and haughty Cesare was a force to be reckoned with, commanding the stage entirely and strutting about with all the confident authority of a man who ruled half the world.… She came, she saw, she conquered.” Sommigen bestuderen ijverig de mannelijke lichaamstaal om een betere imitatie te kunnen geven. Voor Alice Coote is het zelfs een tweede natuur geworden in de huid van een man te kruipen: ze heeft aanzienlijk meer moeite een vrouw van haar eigen leeftijd te spelen.

Helaas worden hun inspanningen vaak ondermijnd door regisseurs die hen weliswaar laten omtoveren tot man, maar dan wel een afzichtelijk exemplaar (terwijl iemand als Elina Garanca er met geringe aanpassingen bij kan lopen als een jonge Brad Pitt), of juist verordonneren dat ze vooral niet op een man moeten lijken door het dragen van een uniseks blouse en broek, vrouwelijke make-up (inclusief lipstick) en lange haren die hoogstens een beetje naar achteren geborsteld worden. Een dergelijk beroep op het inbeeldingsvermogen van het publiek gaat net iets te ver –en dan heeft men weer een mooi argument om de volgende keer een countertenor te laten aanrukken.

Wie er in vocaal opzicht het meest geschikt is voor het vertolken van een bepaald personage is het best te zien bij een concertuitvoering van een opera, waarbij de vocalisten in avondkleding voor het orkest staan te zingen. In februari 2010 was er ter gelegenheid van het 30-jarige bestaan van het ensemble Les Arts Florissants van dirigent William Christie (een liefhebber van countertenoren) een concertuitvoering van Giulio Caesare van Händel in Parijs. De vrouwelijke hoofdrol (Cleopatra) was voor dé barokster van het moment, Cecilia Bartoli (10 miljoen verkochte CD’s). De rol van Caesar ging naar de bijna even beroemde (en bij dezelfde platenmaatschappij onder contract staande) countertenor Andreas Scholl. Voor de rol van Sesto (Sextus Pompeus) was een Franse publiekslieveling, de countertenor Philippe Jaroussky, ingehuurd en de contra-alt Nathalie Stutzmann figureerde als zijn stiefmoeder Cornelia. Inclusief de countertenor Christophe Dumaux als Tolomeo (Ptolemeus, zijn signature role) had men een all star cast weten te verzamelen. Het was de bedoeling dat de platenmaatschappij van Bartoli en Scholl opnamen voor een CD zou maken. [Het concert was zo'n succes dat er een extra uitvoering kwam met Anna Bonitatibus als Sesto.]

Enkele dagen voor het gebeuren werd Nathalie Stutzmann gevraagd of ze niet liever als Caesar naast haar goede vriendin Cecilia Bartoli zou staan. Stutzmann is een van degenen die zich bijzonder ergeren aan de zondvloed van (slechte) countertenoren op het operapodium. Zelf had ze in het verleden de rol van Caesar vele malen gezongen, maar ze had besloten niet langer tegen de bierkaai te vechten -ook al deed haar dat, als dochter van twee operazangers, pijn. Na enig gedraai (de rol van Cornelia was nieuw voor haar en Caesar had echt niet de mooiste aria’s) moest ze toegeven dat het optreden als huilebalk Cornelia niet voor herhaling vatbaar was.

De risico’s van het employeren van een countertenor voor de rol van Caesar werden pijnlijk duidelijk tijdens de voorstelling, want Scholl werd van het podium gezongen door Stutzmann, wier Cornelia volgens de Franse critici oneindig veel ‘imperialer’ overkwam dan de hele Caesar. Tot overmaat van ramp werd Scholl op eigen terrein ook nog eens ingemaakt door Jaroussky, die het als de jonge Sesto natuurlijk veel makkelijker had. Van de opnamen heeft niemand ooit iets te horen gekregen.

Of Nathalie Stutzmann (tijdens een concert) inderdaad imperialer klinkt dan Andreas Scholl (op het toneel) kan men zelf beoordelen aan de hand van opnamen van de aria Aure, deh, per pietà uit Giulio Caesare.

Een directere concurrent van Andreas Scholl voor de rol van Caesar is Sarah Connolly. Wie vocaal het meest in zijn mars heeft, kan het best beoordeeld worden als ze buiten het genre treden. Daarom een opname van Sarah Connolly die jazz zingt en een van Andreas Scholl die probeert jazz te zingen. Voor een echte confrontatie is een andere aria uit Giulio Caesare, Va tacito, heel geschikt (waarbij bedacht moet worden dat Sarah Connolly een ingewikkelde choreografie uitvoert, terwijl Andreas Scholl er een groot deel van de tijd als een zoutzak bij zit). Moed kan men Scholl in ieder geval niet ontzeggen: ondanks het feit dat veel mensen denken dat alle countertenoren homo zijn (wat voor Scholl in ieder geval niet geldt), heeft hij zich zelfs gewaagd aan een vrouwenaria, Dido’s Lament uit Dido and Aeneas van Purcell. Of hij daarmee Sarah Connolly de loef af kan steken, valt te betwijfelen. Hij gaat in ieder geval niet zover dit personage ook op het podium te willen vertolken.

Wat mij betreft: ik ben nog altijd voldoende feministe om kritisch te staan tegenover mannen die proberen vrouwen te beroven van de weinige mooie operarollen die er voor hun stemtype beschikbaar zijn -en die bovendien dankzij de mannelijke solidariteit vaak wegkomen met inferieure vocale prestaties.

Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.