WIE MOET DE BROEK AAN IN DE BAROKOPERA?
Wil een vrouw die geen sopraan is enige bevrediging op het
operapodium beleven, dan ontkomt ze er niet aan om een broek aan te trekken.
‘Broekenrollen’ (mannenrollen die door vrouwen gespeeld worden, voor mezzosopranen
en alten vrijwel de enige hoofdrollen die beschikbaar zijn) bestaan er in twee
soorten: (1) rollen die speciaal voor vrouwen geschreven zijn en (2) rollen die
oorspronkelijk voor castraten bestemd waren en die door vrouwen overgenomen
zijn.
De eerste soort is het meest duidelijk te herkennen in
opera’s van de late 18e en de 19e eeuw. Castraten waren van het toneel
verdwenen, dus als er in een opera een vrouw in travestie rondliep, gebeurde
dit omdat de componist het voorschreef. Het gaat hierbij vooral om rollen van
jonge mannen, adolescenten zelfs: zoals Cherubino
in Le Nozze di Figaro, Prins Orlowsky in Die Fledermaus, Romeo in I Capuleti e I Montecchi (I & II), Octavian in Der Rosenkavalier, Le Prince Charmant in Cendrillon, De Componist in Ariadne auf Naxos. Sommige componisten, zoals Richard Strauss (zelf getrouwd met een sopraan), waren dol op
vrouwenstemmen. In andere gevallen waren er meer praktische overwegingen: voor
het adequaat vervullen van deze rollen (die een hoog stemgeluid voorschreven)
waren heel wat trainingsjaren nodig en er konden dus geen jongenssopranen
ingezet worden. Uitzonderingen waren Orfeo
in Orfeo ed Euridice en Tancredi in de gelijknamige opera: dit
waren volwassen mannen en deze rollen werden dan ook dikwijls gezongen door een
alt. Een alternatieve versie was de rol van een vrouw die het grootste deel van
de opera als man verkleed acteerde (meestal om een geliefde te bespioneren of
te redden) en op wie dan –verrassing- een andere vrouw verliefd werd, zoals Leonore in Fidelio.
Wie de castratenrollen in barokopera’s moesten overnemen
toen er geen castraten meer voorhanden waren, vormde aanvankelijk geen groot
probleem, want deze opera’s werden in de 19e eeuw niet of nauwelijks opgevoerd.
Bovendien zag men er tot diep in de 20e eeuw geen been in om andermans werk
door rigoureuze ingrepen aan de eigen smaak aan te passen. Dus toen begin 20e
eeuw de eerste Händel-opera’s weer onder het stof vandaan werden gehaald,
draaide men er de hand niet voor om castratenrollen naar het tenorbereik te
transponeren. Dit bracht echter problemen met zich mee: als men bijvoorbeeld in
Idomeneo van zoon Idamante een tenor maakt, dan moet men
eigenlijk vader Idomeneo naar bariton
of bas verlagen. Daarmee gaat men onmiskenbaar tegen de bedoelingen van de
componist in. Omdat men door 19e-eeuwse opera’s met broekenrollen vertrouwd was
geraakt, lag het dus voor de hand om dergelijke personages door verklede
vrouwen te laten spelen –tot de opkomst van de countertenoren, die door velen
als de ideale vertolkers worden gezien. Maar is dat wel zo? [Er zijn overigens
ook vrouwenrollen die door mannen worden gezongen, voor een komisch (Nutrice in L’incoronazione di Poppea), of extra griezelig (de heks in Hänsel und Gretel) effect. De
countertenor Dominique Visse heeft
een patent op dergelijke rollen.]
Tot niet zo heel lang geleden hadden dirigenten het voor het
zeggen bij de opvoering van opera’s en gaven vocale kwaliteiten de doorslag bij
de keuze van hoofdrolspelers. Daardoor kregen de toeschouwers jonge
liefdesparen voorgeschoteld die bestonden uit vierkante sopranen en dikbuikige
tenoren. Het (meestal deskundige) publiek stoorde zich daar niet aan: men kwam
voor de muziek en besefte heel goed dat opera de ultieme make belief is. [Per slot van rekening: wie is er in het echt wel
eens een persoon tegengekomen die zijn mond alleen opent om te zingen?]
Die tijden zijn echter voorbij. In een (grotendeels
vergeefse) poging om meer en vooral jonger publiek te lokken zijn veel
intendanten van operahuizen ertoe overgegaan de vrije hand te geven aan creatievelingen
(film/toneelregisseurs en zelfs beeldende kunstenaars) die pretenderen een
opera te kunnen ‘actualiseren’. Regieoper
begon zijn verwoestende werk. Een groot deel van dit nieuwe slag regisseurs
heeft geen enkele interesse in het fenomeen opera zelf. Dat is slechts een
vehikel om hun eigen zieleroerselen aan de mensheid te slijten. Ze vermaken
zich met het door het slijk halen van de rijke westerse culturele erfenis, het
spuien van maatschappijkritiek en het shockeren van het publiek –bij voorkeur
door het koketteren met seksuele aberraties. Ze arriveren op repetities zonder
een flauwe notie te hebben van wat ze willen gaan doen en zonder de opera zelfs
maar één keer aangehoord te hebben. De uitvoerders zijn slechts stukken op hun
schaakbord en dat ze ook in de gelegenheid gesteld moeten worden om te zingen
is vooral lastig. Door het actualiseren van de handelingen op het podium slaan de teksten die worden gezongen vaak nergens meer op. Zo staat een hoofdpersoon bijvoorbeeld met een pistool te zwaaien terwijl hij zingt dat hij zijn vijand wil doorsteken, of klaagt hij dat hij in het pikkedonker gevangen zit terwijl hij in het licht van schijnwerpers baadt. Dergelijke discrepanties zijn voor de regie-genieën geen punt: ze gaan ervan uit dat het publiek toch niets verstaat -en in ieder geval niets begrijpt.
Een groot deel van het publiek walgt van deze voorstellingen
(al komen er soms horden sensatiezoekers op af), een groot deel van de critici
(vooral in Angelsaksische landen) eveneens. Die schuwen niet dit soort
producties als Eurotrash te
kwalificeren. Zo schreef Paul Moor over een moderne enscenering van
Verdi’s Il Trovatore (I & II): “Visually and dramatically, outrage succeeds
carefully premeditated outrage. If you enjoy egregiously immature brattishness,
you’ll love this production. Forget
about realism, or any semblance of it.” Operazangers (en zelfs dirigenten) klagen
steen en been -maar ook weer niet te luid, want ze willen niet bekend komen te staan
als ‘moeilijk om mee te werken’. De Finse sopraan Karita Mattila moest tijdens een productie van Cosi fan tutte voor een van haar belangrijkste aria’s het podium op
lopen met “two men like dogs on leashes,
both scantily clad in leather and chains, crawling on all fours”. Voor haar
een van de ergste ervaringen in lange tijd: “I was so depressed, I felt like a beaten dog after every performance.“
De twee brutaalste vertegenwoordigers van dit genre zijn Hans Neuenfels (verantwoordelijk voor
bovenstaande aanfluitingen) en Calixto Bieito, waarover commentator Heather MacDonald schreef: “Mozart’s
lighthearted opera The Abduction from the Seraglio does not call for a
prostitute’s nipples to be sliced off and presented to the lead soprano. Nor does it include masturbation, urination as foreplay, or forced oral
sex. Europe’s new breed of opera directors, however, know better than Mozart
what an opera should contain.”
Neuenfels kreeg ‘wereldfaam’ toen zijn enscenering van Idomeneo in Berlijn werd afgelast
wegens dreiging met aanslagen door moslims. Hij had het namelijk nodig gevonden
om de hoofdpersoon met de afgehakte hoofden van Jezus, Boeddha en Mohammed te
laten slepen (om duidelijk te maken hoezeer hij religie veracht). Nu is het natuurlijk onacceptabel dat moslims
westerlingen, hoe idioot ze zich ook gedragen, in eigen land trachten te
muilkorven, maar het gesol met de hoofden had geen enkele functie binnen het
verhaal en had geen enkel ander doel dan het bevredigen van de sensatiezucht
van de regisseur zelf.
Al is de drang tot nestbevuiling van de Eurotrashers vooral gericht op het standaardrepertoire, ook
barokopera’s ontkomen niet aan hun beeldenstormerij. Dit leidt tot de absurde
situatie dat in de orkestbak een barokensemble zich in het zweet werkt om een
zo authentiek mogelijk geluid te produceren, terwijl op het podium het libretto
in alle openingen verkracht wordt. Tel uit je winst.
‘Creatieve’ regisseurs omringen zich graag met
countertenoren, want daarop kunnen ze lekker hun fantasieën botvieren (hoewel men
uiteraard ook vrouwen half bloot rond kan laten lopen). Ze verlustigen zich in
een mate van misogynie waar menig modeontwerper nog een puntje aan kan zuigen.
Als ze vrouwelijke hoofdrolspelers opgedrongen krijgen, maken ze er een sport
van hen belachelijk te maken. De meeste vrouwen zien er prima uit in een toga
of 18e-eeuwse kleding, dus trekt zo’n maatschappijcriticus ze een slecht
zittend confectiepak aan. Jennifer Larmore, bijvoorbeeld, was vroeger beeldschoon, maar in de loop der jaren
waren er heel wat ponden aangevlogen. Het zal ongetwijfeld een aanblik als deze
zijn geweest die haar geïnspireerd heeft zo rigoureus op dieet te gaan dat ze
er tegenwoordig bijloopt als een anorectiapatiente.
Nog leuker is het natuurlijk een operazangeres vernederende
handelingen te laten verrichten. Zo moest Alice
Coote, gehuld in een foeilelijk pak, in L’incoronazione di Poppea een van haar voornaamste aria’s zingen
terwijl ze in een badkuip halfvol water een tegenstander stond te wurgen. [Zie
volgend hoofdstuk] Verder was er een regisseur (David Alden) die Miah Persson tegen de wand plakte en Sarah Connolly op veilige afstand als een krolse kat over de grond
liet rollen -in een van de meest erotische duetten die er überhaupt in een
opera voorkomt. [Alweer in een uitvoering van L’incoroniazone -wat de Eurotrashers toch tegen deze opera
hebben, is mij een raadsel.]
Veel van deze regisseurs hebben een flinke tik van de
cultureel-marxistische molenwiek te pakken. Ze kunnen echter ongestoord hun
gang gaan omdat geestverwanten de mars door de instituties met succes voltooid
hebben en op plekken zitten waar ze de geldstromen die in deze zwaar
gesubsidieerde sector rondgaan kunnen beheersen. Daarom acht ik het een
gelukkige zaak dat er vanwege de economische tegenwind flink gesneden gaat
worden in deze subsidies, zodat de cultuurpausen weer rekening moeten gaan
houden met wat het publiek wil.
In de verhandeling over de cantates van Bach bleek al dat de
historische argumenten voor het gebruik van countertenoren i.p.v. vrouwelijke
alten dubieus zijn. Bij de bezetting van operaproducties is dat in nog sterkere
mate het geval. De meeste barokopera’s die opnieuw opgevoerd worden stammen uit
de vruchtbare pen van Händel. Hij was directeur van een eigen operagezelschap
en componeerde voor de vocalisten die bij hem onder contract stonden. Die had
hij bovendien voor een groot deel zelf uit Italië geïmporteerd. Gelukkig zijn
er veel gegevens over zijn opvoeringen bewaard gebleven en daaruit kan men
destilleren wat hij wel of niet een goed idee vond. Er waren in ieder geval
twee handelingen waartoe Händel zich nimmer verlaagde: (1) hij liet nooit
vrouwenrollen door mannen (met of zonder testikels) zingen en (2) hij huurde
nooit countertenoren in. Twee dingen deed Händel daarentegen geregeld: (3) hij
schreef mannenrollen voor vrouwen en (4) hij verving bij heropvoeringen vrouwen
door castraten en omgekeerd.
Händels miskenning van countertenoren is enigszins
merkwaardig gezien het feit dat Engeland hét land voor deze hooggestemde heren
was. Zij bevolkten in grote aantallen de kerkkoren, ook toen ze elders allang
verdreven waren door castraten. Zelfs na het weglopen van zijn stercastraat Senesino kwamen ze bij Händel niet aan
de bak. Bij heropvoeringen van de opera’s waarin deze alto-castrato had geschitterd liet Händel diens rollen óf door een
vrouw, óf door een tenor zingen. In latere jaren werkte hij bij zijn oratoriums
nauw samen met de befaamde tenor John Beard, die ook als enige tenor een hoofdrol in zijn opera’s mocht
vervullen. Diens zangpartij moest bij een heropvoering van een oude opera
echter ingrijpend worden aangepast, inclusief het toevoegen van compleet nieuwe
aria’s. Countertenor Iestyn Davies
merkte op dat Händel wel countertenoren in zijn oratoriums benutte (niet zo
verwonderlijk aangezien de meeste zeer bijbels van aard waren), maar zelfs in
deze situatie waren zij uitzonderingen. Händel liet, tegen de mores in, veel vaker mannenrollen in
zijn oratoriums door vrouwen vertolken.
Er zijn dus ampele historische argumenten om castratenrollen
aan vrouwen toe te vertrouwen, maar hoe zit het met de esthetiek? Speciaal als
het gaat om een iconisch personage als Julius Caesar, een man in de kracht van
zijn leven, een veldheer en vrouwenheld, lijken leden van het ‘zwakke geslacht’
niet de beste kaarten te hebben. Kan een vrouw een dergelijke figuur
geloofwaardig neerzetten? Het valt niet te ontkennen dat countertenoren in
fysiek opzicht een flinke voorsprong hebben. Die wordt echter subiet teniet
gedaan als ze een piepstem en de uitstraling van een watje hebben en ze
bovendien acteren als een strijkijzer.
Dat een opmerkelijk aantal vrouwen heel goed de man uit kan
hangen, wordt bewezen door deze beelden van: de Zweedse Malena Ernman, de Amerikaanse Susan Graham, de Bulgaarse Vesselina Kasarova, de Italiaanse Sonia Prina, de Servische Marijana Mijanovic, de Poolse Ewa Podlès en de Engelse primo uomo’s Alice Coote en Sarah Connolly.
Over de Caesar-vertolking van
de laatste schreef de Engelse critica Faye Courtney: “Her proud and haughty
Cesare was a force to be reckoned with, commanding the stage entirely and
strutting about with all the confident authority of a man who ruled half the
world.… She came, she saw, she
conquered.” Sommigen bestuderen ijverig de mannelijke lichaamstaal om een
betere imitatie te kunnen geven. Voor Alice Coote is het zelfs een tweede natuur geworden in de huid van een man te
kruipen: ze heeft aanzienlijk meer moeite een vrouw van haar eigen leeftijd te
spelen.
Helaas worden hun inspanningen vaak ondermijnd door
regisseurs die hen weliswaar laten omtoveren tot man, maar dan wel een afzichtelijk exemplaar (terwijl iemand als Elina Garanca er met geringe aanpassingen bij kan lopen als een jonge Brad Pitt), of juist verordonneren dat
ze vooral niet op een man moeten lijken door het dragen van een uniseks blouse
en broek, vrouwelijke make-up (inclusief lipstick) en lange haren die hoogstens
een beetje naar achteren geborsteld worden. Een dergelijk beroep op het
inbeeldingsvermogen van het publiek gaat net iets te ver –en dan heeft men weer
een mooi argument om de volgende keer een countertenor te laten aanrukken.
Wie er in vocaal opzicht het meest geschikt is voor het
vertolken van een bepaald personage is het best te zien bij een
concertuitvoering van een opera, waarbij de vocalisten in avondkleding voor het
orkest staan te zingen. In februari 2010 was er ter gelegenheid van het 30-jarige
bestaan van het ensemble Les Arts
Florissants van dirigent William
Christie (een liefhebber van countertenoren) een concertuitvoering van Giulio Caesare van Händel in Parijs. De
vrouwelijke hoofdrol (Cleopatra) was voor dé barokster van het moment, Cecilia Bartoli (10 miljoen verkochte
CD’s). De rol van Caesar ging naar de bijna even beroemde (en bij dezelfde
platenmaatschappij onder contract staande) countertenor Andreas Scholl. Voor de rol van Sesto (Sextus Pompeus) was een
Franse publiekslieveling, de countertenor Philippe
Jaroussky, ingehuurd en de contra-alt Nathalie
Stutzmann figureerde als zijn stiefmoeder Cornelia. Inclusief de
countertenor Christophe Dumaux als
Tolomeo (Ptolemeus, zijn signature role)
had men een all star cast weten te
verzamelen. Het was de bedoeling dat de platenmaatschappij van Bartoli en
Scholl opnamen voor een CD zou maken. [Het concert was zo'n succes dat er een extra uitvoering kwam met Anna Bonitatibus als Sesto.]
Enkele dagen voor het gebeuren werd Nathalie Stutzmann
gevraagd of ze niet liever als Caesar naast haar goede vriendin Cecilia Bartoli
zou staan. Stutzmann is een van degenen die zich bijzonder ergeren aan de
zondvloed van (slechte) countertenoren op het operapodium. Zelf had ze in het
verleden de rol van Caesar vele malen gezongen, maar ze had besloten niet
langer tegen de bierkaai te vechten -ook al deed haar dat, als dochter van twee
operazangers, pijn. Na enig gedraai (de rol van Cornelia was nieuw voor haar en
Caesar had echt niet de mooiste aria’s) moest ze toegeven dat het optreden als
huilebalk Cornelia niet voor herhaling vatbaar was.
De risico’s van het employeren van een countertenor voor de
rol van Caesar werden pijnlijk duidelijk tijdens de voorstelling, want Scholl
werd van het podium gezongen door Stutzmann, wier Cornelia volgens de Franse
critici oneindig veel ‘imperialer’ overkwam dan de hele Caesar. Tot overmaat
van ramp werd Scholl op eigen terrein ook nog eens ingemaakt door Jaroussky,
die het als de jonge Sesto natuurlijk veel makkelijker had. Van de opnamen
heeft niemand ooit iets te horen gekregen.
Of Nathalie Stutzmann (tijdens een concert) inderdaad
imperialer klinkt dan Andreas Scholl (op het toneel) kan men zelf beoordelen
aan de hand van opnamen van de aria Aure,
deh, per pietà uit Giulio Caesare.
Een directere concurrent van Andreas Scholl voor de rol van
Caesar is Sarah Connolly. Wie vocaal het meest in zijn mars heeft, kan het best
beoordeeld worden als ze buiten het genre treden. Daarom een opname van Sarah Connolly die jazz zingt en een van Andreas Scholl die probeert jazz te zingen.
Voor een echte confrontatie is een andere aria uit Giulio Caesare, Va tacito, heel geschikt (waarbij
bedacht moet worden dat Sarah Connolly een ingewikkelde choreografie uitvoert,
terwijl Andreas Scholl er een groot deel van de tijd als een zoutzak bij zit). Moed kan men Scholl in ieder
geval niet ontzeggen: ondanks het feit dat veel mensen denken dat alle
countertenoren homo zijn (wat voor Scholl in ieder geval niet geldt), heeft hij
zich zelfs gewaagd aan een vrouwenaria, Dido’s Lament uit Dido and Aeneas van Purcell. Of
hij daarmee Sarah Connolly de loef af kan steken, valt te betwijfelen. Hij gaat
in ieder geval niet zover dit personage ook op het podium te willen vertolken.
Wat mij betreft: ik ben nog altijd voldoende feministe om
kritisch te staan tegenover mannen die proberen vrouwen te beroven van de
weinige mooie operarollen die er voor hun stemtype beschikbaar zijn -en die
bovendien dankzij de mannelijke solidariteit vaak wegkomen met inferieure
vocale prestaties.