verhalen, verhandelingen en foto's

zondag 1 oktober 2006

Amandelen

Ik stam uit een gezond en weinig door ongelukken bezocht geslacht. Gedurende meer dan een halve eeuw heb ik slechts één dag in het ziekenhuis gelegen: toen ik als vijfjarige mijn amandelen moest afstaan.
Ziekenhuizen kende ik tot dan toe alleen van zeldzame bezoeken aan minder robuste vrienden en verwanten: zoals mevrouw De Vries, onze benedenbuurvrouw, wanneer haar chronische bronchitis weer eens was verergerd tot pleuritis (niet in de laatste plaats omdat ze stug bleef doorroken); of mijn grootmoeder toen ze aan haar galblaas was geopereerd. Deze visite had enige onrust bij mij gewekt, aangezien het chirurgendom werd ontmaskerd als een stelletje sadistische slagers. Oma liet ons namelijk met de air van een martelares de enorme hechting zien die haar buik bijkans in tweeën deelde en verhaalde verontwaardigd hoe de chirurg op haar verwijt dat het litteken wel erg royaal was uitgevallen grijnzend had geriposteerd: “Ach mevrouw, ik houd nu eenmaal van een forse handtekening.” Ik had me vast voorgenomen zulke kwelgeesten uit handen te blijven. Aangezien de ervaring me geleerd had dat alleen oude mensen in het ziekenhuis belandden, zou het echter nog wel een eeuwigheid duren voor ik zelf onder het mes moest. Dacht ik.
Dat bleek een vergissing. Gedurende mijn peuterjaren werd ik geplaagd door veelvuldige verkoudheden, soms overgaand in angina, en sinds ik de kleuterschool bezocht was dit alleen maar erger geworden. Onze huisarts gaf de strijd uiteindelijk op en verwees me naar een KNO-specialist. Deze tuurde ingespannen in mijn keel, mompelde iets over witte puntjes en deelde toen het vonnis mee: mijn tonsillen moesten eruit. Daar was men in die tijd niet kinderachtig mee. Onze huisarts was katholiek en dus betrad ik op een herfstige morgen het R(ooms) K(atholieke) Z(iekenhuis), ouderwetser en deftiger dan het concurrerende Diaconessenhuis. Tot mijn grote teleurstelling was ik niet ziek genoeg voor de ambulance: mijn moeder bracht me op de fiets. Het RKZ-interieur kwam me weinig rooms en weinig ziekenhuisachtig voor. Er dwaalden geen nonnen door de betegelde gangen, er weerklonk geen gekerm van achter de deuren en het rook er naar eten in plaats van medicijnen. Natuurlijk was ik door mijn ouders goed voorgelicht. Van de operatie zelf zou ik niets merken. Na afloop zou ik wel een beetje keelpijn hebben, maar ik zou zoveel ijs mogen eten als ik lustte. Dat was een aanlokkelijk vooruitzicht, want gewoonlijk kregen we alleen tijdens de zomervakantie nu en dan een ijsje. Toch moest ik een brok wegslikken toen ik in de hal (want ouders mochten niet in de kinderboxen komen) aan een verpleegster werd overgedragen, tezamen met mijn splinter-nieuwe koffertje. Maar ik had me vast voorgenomen niet te huilen en ik liet dan ook geen traan toen ik aan de hand van de zuster de hol klinkende trap beklom.
De kinderboxen waren deprimerende hokjes van twee bij twee meter, voorzien van een torenhoog bed, een commode en een mini-wc. Aan de achterzijde was een raam, van waaruit men zicht had op een grote zaal. Daar lagen de kinderen die echt ziek waren. Tot mijn ergernis moest ik direct mijn pyjama aan en het bed in. Prompt kreeg ik een vernederende thermometer in mijn achter-werk. Daarna moest ik vastend de uren tot de ingreep beiden. Gelukkig kwam er spoedig een medeslachtoffer buurten. Je mocht deze gevangeniscellen niet uit, maar daar had zij lak aan. In haar kielzog ging ik de afdeling inspecteren. Alle boxen waren gevuld en de meeste kinderen bleken een stuk jonger dan ik. Op slag vond ik mezelf niet meer zo zielig. ’s Middags werden we met z’n allen op een rijdend bed geladen. Een broeder sjeesde met de joelende meute door de gangen. We werden in een wachtkamer vol spelletjes neergepoot en aanvankelijk amuseerden we ons prima. Naarmate er meer kinderen verdwenen, nam de beklemming echter toe. Als op-een-na-oudste was ik als op-een-na-laatste aan de beurt. Toen mijn tijd gekomen was, ging ik gewillig mee, verheugd dat ik niet als enige overbleef.
Ik werd de helverlichte operatiezaal binnengeleid, moest op schoot gaan zitten bij een man met een zwartglanzend laken om en kreeg een kapje over mijn neus. Voor ik het bewustzijn verloor zag ik nog hoe de chirurg een griezelig uitziend instrument open klapte.
Toen ik bijkwam, ietwat eerder als gepland vermoedelijk, zat ik in een rolstoel op weg naar mijn box. Ik had een katoenen zak om mijn mond die vol bloed leek te zitten en die door de zuster haastig werd verwijderd. Deze overdaad aan bloed was verdacht. Hield de amandelknipper soms ook van een forse handtekening? Had hij mijn hele keel open geknipt? De zuster legde me in bed met een doek over het hoofdkussen, want ik bloedde nog steeds een beetje. Daarna werd ik aan mijn lot overgelaten. Wij kregen geen bezoek, in tegenstelling tot de kinderen op zaal. Dat vond ik erg gemeen. Enkele bezoekers blikten door het raam naar binnen en zwaaiden naar me. Even dacht ik dat het mijn ouders waren.
De hele nacht deed ik geen oog dicht. Nu en dan kwam een verpleegster kijken en gaf me wat te drinken. Veel dorst had ik niet. Mijn keel deed flink pijn. Halverwege de nacht viel Ollie, mijn enige toeverlaat, op de grond en ik durfde niet uit bed te klimmen om hem te pakken. Eigenlijk was Ollie de beer van mijn zusje. Mijn eigen exemplaar was door al te intensieve interactie al lang geleden gesneuveld en ik achtte mijzelf te groot voor een nieuwe. Bij deze beproeving had ik de geestelijke bijstand van een knuffelbeest echter hard nodig.
Wat was ik blij toen de ochtend aanbrak. Ik kreeg een pilletje tegen de pijn en moest mezelf aankleden. In de polikliniek wachtten we op verlossing. Maar al wie er kwam, mijn moeder was er niet bij. Tenslotte bleef ik moederziel alleen over. Eindelijk arriveerde ze. Stipt op tijd, want officieel mochten we pas om negen uur worden opgehaald –een regel die door de andere ouders simpelweg genegeerd was. Ik had me niet helemaal aan mijn voornemen kunnen houden: mijn moeder trof me triest snuffend aan. Onder de klanken van het intro van het radioprogramma Moeders Wil Is Wet verliet ik opgelucht het ziekenhuis.
Thuis moest ik meteen voor enige dagen plat en ik leerde nog een belangrijke les: eet nooit banaan als je amandelen net geknipt zijn.

Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.