verhalen, verhandelingen en foto's

vrijdag 28 november 2014

ROMAANSE ARCHITECTUUR VOOR BEGINNERS 1.


INLEIDING.


Wat verstaat men onder Romaans?

De Romaanse architectuur was in de periode 1000-1250 dominant in West-Europa. Het gaat hierbij echter niet alleen om een afgegrensd tijdperk, maar (met name in de religieuze bouwkunst) ook om specifieke stijlkenmerken. In Duitsland en Lombardije waren de eerste aanzetten waar te nemen vanaf de tweede helft van de 10e eeuw. In Noord-Frankrijk kwam vanaf 1140 de gotiek op, terwijl in Zuid-Frankrijk en Italië de Romaanse stijl gedurende het grootste deel van de 13e eeuw de voorkeur bleef genieten.

De term Romaans [roman(e)] is in 1818 'uitgevonden' door de Normandische geleerde Charles de Greville. Voordien werd deze bouwstijl door deskundigen onder één noemer met de als barbaars gekwalificeerde gotiek gegroepeerd. In het Engels wordt de term Roman gereserveerd voor Romeins, dus daar spreekt men van Romanesque ('Romeinsachtig'), wat precies weergeeft hoe men aan het begin van de 19e eeuw tegen de Romaanse architectuur aankeek: als een slap aftreksel van de glorieuze Romeinse bouwkunst.

Hoewel de eerste innovaties die men nu tot de Romaanse stijl rekent in Lombardije waren te vinden, betroffen deze uitsluitend oppervlakkige versieringen van het exterieur van kerkgebouwen (zoals boogfriezen), die dan ook dikwijls 'Lombardische banden' worden genoemd, en de toevoeging van een losstaande of tegen de zuidwand aangebouwde klokkentoren (campanile). Structurele ontwikkelingen kwamen vrijwel uitsluitend uit Frankrijk en dat land wordt dan ook aangeduid als de 'wieg van de Romaanse architectuur'. Men treft er verreweg de meeste Romaanse overblijfselen aan en de terminologie om de stijlkenmerken te beschrijven stamt grotendeels uit het Frans. Verder zijn Romaanse monumenten ruim vertegenwoordigd in Noord-Spanje, Noord- en Midden-Italië, Midden- en Zuid-Duitsland en Engeland (waarnaar de Romaanse stijl met de Normandiërs was meegelift). In Scandinavië, Polen, Tsjechië, Oostenrijk en Zwitserland zijn ze slechts sporadisch aanwezig. Dat geldt ook voor Nederland, waar men vaker de overgangsvorm tussen Romaans en Gotisch (Romanogotisch) aantreft.

Ribe, Maria Kirke, een van de weinige romaanse bouwwerken in Scandinavië

Romaanse bouwwerken zijn in principe uiterst solide, maar vele hebben in de loop der eeuwen fors te lijden gehad van oorlogshandelingen (zoals de Hugenotenoorlogen in Frankrijk), branden, aardbevingen, politieke omwentelingen (zoals de Franse Revolutie en de introductie van het Anglicanisme door Hendrik VIII), de noodzaak meer gelovigen te accommoderen en -niet in de laatste plaats- de menselijke drang tot zelfverheffing en vernieuwing (zoals bewezen wordt door de desastreuze activiteiten van megalomane abten in Frankrijk en de 'barokkiseringsgolf' in Duitsland ). Veel in onbruik geraakte of gedeeltelijk verwoeste bouwwerken zijn door de omwonenden als schuur of steengroeve gebruikt.

Klein Mariazell, Wallfahrtskirche: gebarokkiseerde romaanse kerk

In de tweede helft van de 19e eeuw groeide de belangstelling voor de Middeleeuwen en deed men verwoede pogingen om te redden wat er nog restte. De Franse schrijver Prosper Mérimée heeft zich als inspecteur van historische monumenten zeer verdienstelijk gemaakt op dit terrein, evenals een aantal Duitse vorsten, met keizer Wilhelm II voorop. Helaas leidde dit door toedoen van overmatig romantische architecten vaak tot te ingrijpende, om niet te zeggen fantasievolle, restauraties.

De hoogtepunten van de religieuze architectuur zijn beter bewaard gebleven dan hun seculiere tegenhangers. In het Romaanse tijdperk waren de meeste huizen van hout en de talloze branden zorgden er wel voor dat daarvan naar mijn weten geen enkele de eeuwen overleefd heeft. Wel is er hier en daar nog een eenzaam stenen huis te vinden. Ook hebben enkele bruggen, donjons en ringmuren de tand des tijds doorstaan. De bewaard gebleven religieuze architectuur valt uiteen in een aantal categorieën: afgelegen kloosters, kleine dorpskerken in conservatieve landstreken en grote (pelgrims)kerken, die geen uitbreiding behoefden en nauwelijks voor verbetering vatbaar waren.


Principes van de kerkelijke architectuur.

De kerkelijke architectuur kent twee hoofdvormen: (1) de centraalbouw, in de vorm van een cirkel, vierkant, veelhoek of Grieks kruis, afgeleid van het Romeinse mausoleum en (2) de langhuisbouw, in de vorm van een rechthoek of Latijns kruis, gebaseerd op de Romeinse basilica (gebouw voor economische, juridische en bestuurlijke activiteiten).


Trier, 'Basilica van Constantijn' (eigenlijk een Aula Palatina)

De centraalbouw beheerste het Byzantijnse cultuurgebied en kwam in West-Europa veel voor gedurende de vroege Middeleeuwen, maar was in het Romaanse tijdperk alleen nog in zwang voor doop- en grafkapellen. Bij langhuisbouw was het (midden)schip van de kerk altijd oost-west georiënteerd. Een kerkgebouw symboliseerde de weg naar verlossing en eeuwige zaligheid. In het oostelijke deel ('de dageraad') stond het hoogaltaar, aan de westkant ('het paradijs') was het hoofdportaal gesitueerd.

De meest eenvoudige Romaanse kerk (de zaalkerk) bestond slechts uit één rechthoekige ruimte, al dan niet voorzien van een halfronde of hoekige uitbouw, de absis. De Romeinse basilica telde drie beuken, waarvan de middelste hoger was dan de beide zijbeuken en voorzien was van ramen (de lichtbeuk). Alleen het middendeel werd afgesloten door een absis. De Romaanse basiliek had dezelfde grondvorm, met dien verstande dat ook de zijbeuken vaak eindigden in een absis. Als zijbeuken en middenschip (vrijwel) even hoog zijn, spreekt men van een hallenkerk. In dit soort kerken komt het licht via ramen in de buitenmuren van de zijbeuken binnen, wat overigens ook bij basilieken voor additioneel licht kan zorgen. Het Latijnse kruis kwam tot stand door het toevoegen van een dwarsbeuk (transept), die ook weer meerdere beuken kon tellen en die bij kleinere kerken dikwijls lager was dan het middenschip. De plaats waar beide armen elkaar kruisten (de viering of kruising) werd vaak getooid met een vieringtoren of -koepel.

Saint-Cydroine: voorbeeld van een zaalkerk

Saint-Point, église Saint-Donat: laag transept en vieringtoren

Het gedeelte van het middenschip na de viering kon verlengd worden met een koor (waar soms inderdaad koorbanken stonden). In Spaanse kerken werd het koor soms voor de viering gesitueerd. Vele kerken hadden onder het koor een crypte, vaak het restant van een grafmonument voor een heilige of een oudere kerk. Soms was daarvan nog zoveel bewaard gebleven dat het koor hoger lag dan de rest van de kerk. In de crypte werden de relieken van één of meer heiligen vereerd. Als de beide zijbeuken werden doorgetrokken tot achter het koor ontstond een kooromgang (ambulatorium). Aan de buitenkant werden vaak kleine absiden (absidiolen of straalkapellen) gebouwd, waar extra altaren of de graftombes van hoogwaardigheidsbekleders een plaats vonden. Het gehele complex wordt aangeduid met de Franse term chevet (koorsluiting).

Poitiers, Sainte-Radegonde: verhoogd koor met ambulatorium en crypte


Bij grote kerken was er vaak geen sprake van een simpel portaal, maar van een heel complex. Dit bestond uit één tot drie, vaak uitbundig versierde, portalen, waarvan de deuren waren afgedekt door een hardstenen latei (ook wel architraaf genoemd), die het gewicht van de muur erboven moest dragen. Als er dubbele deuren waren, werden deze gescheiden door een trumeau (middendam in het Nederlands). Boven de deur omsloot een halfcirkelvormig archivolt het timpaan. In sommige gevallen was het portaal opgenomen in een overdekte voorhal (narthex). De gevel werd geflankeerd door twee torens. In het Duitstalige cultuurgebied was vaak sprake van een westwerk: een monumentaal geheel van een door torens geflankeerde hoge voorhal met meerdere verdiepingen. Sommige Duitse kerken hadden ook aan de westkant een transept met koor. De hoofdingang was dan aan de zuidzijde gesitueerd. Italiaanse kerken hadden vaak een zgn. schermfaçade zonder torens. De koppen van mensen en fabeldieren die dikwijls de (dak)randen sierden heten modillons.

Parthenay-le-Vieux, Saint-Pierre: archivolten en modillons

Montceaux-l'Etoile, Saint-Pierre-et-Saint-Paul: timpaan

Maria Laach, Klosterkirche: westwerk met narthex

Lucca: San Martino, schermfaçade met dwerggalerijen

In de pre-Romaanse periode bestond de afscheiding tussen middenschip en zijbeuken uit door bogen verbonden zuilen (niet zelden spolia, gestolen uit Romeinse bouwwerken). Deze waren rond van vorm en getooid met versierde kapitelen. In het Romaanse tijdperk overheersten gemetselde pijlers, die veel meer gewicht konden torsen en een integraal deel van de wand uitmaakten. Zij waren rond, rechthoekig of kruisvormig. Pijlers hadden zelf geen kapitelen, maar vaak waren er versierde halfzuilen tegenaan gemetseld. Zuilen waren hoofdzakelijk in crypten en kooromgangen aan te treffen. In Duitsland gaf men vaak de voorkeur aan een alternerend stelsel, dat in twee variëteiten voorkwam: (1) het Rijnlandse stelsel (pijler-zuil-pijler) en (2) het Saksische stelsel (pijler-zuil-zuil-pijler).

Elne, Sainte-Eulalie-et-Sainte-Julie: kapiteel versierd met een bijbelse voorstelling

Hildesheim, Sankt Godehard: voorbeeld van het Saksische stelsel

In het begin van het Romaanse tijdperk werd de halfcirkelvormige Romeinse rondboog nog algemeen gebruikt. De daarbij behorende gewelfvorm was het eveneens reeds bij de Romeinen populaire tongewelf (in feite een uitgerekte rondboog). Als men twee tongewelven onder een hoek van 90 graden kruist, ontstaat een kruisgewelf (dat vaak werd toegepast in zijbeuken). Omdat stenen gewelven veel wegen, moesten de muren behoorlijk dik zijn om de zijwaartse krachten op te vangen en konden er slechts kleine ramen in aangebracht worden. Romaanse kerken zijn dan ook meestal behoorlijk donker. Vaak werden er ook steunberen tegen de buitenmuren aangebracht. Bij spitsbogen leunen de twee helften tegen elkaar en verstevigen elkaar daarmee. De door de muren uitgeoefende krachten worden in sterkere mate direct naar beneden geleid en de muren kunnen daardoor hoger worden. Het bijbehorende gewelf is het spitstongewelf. Hoe breder het middenschip, des te zwaarder het gewelf en des te groter de kans op instorten. Ter versteviging werden daarom gordelbogen aangebracht, die op halfzuilen of op consoles (kraagstenen) op de wand rustten. Het gewelfdeel tussen twee gordelbogen wordt travee genoemd. Een dwarsgeplaatste arcade tussen koor en viering heet triomfboog.

Ripoll, Santa Maria: tongewelf (gerestaureerd)

Abbaye de Silvacane: spitstongewelf met gordelbogen op kraagstenen (JW)

Lucca, San Pietro Somaldi: kruisgewelf

In de meest harmonische ontwerpen is het transept even breed en een zijbeuk half zo breed als het middenschip. Ieder travee in het middenschip correspondeert met twee traveeën in de zijbeuken. Dit is het zgn. gebonden stelsel. Er zijn twee varianten, afhankelijk van het aantal pijlers in het schip: (a) de traveeën in het middenschip zijn vierkant en die in de zijbeuken rechthoekig (in dit geval is het vieringkwadrant de maatgevende eenheid); (b) de traveeën in het middenschip zijn rechthoekig en die in de zijbeuken vierkant.

Aanvankelijk hadden de zijmuren van een basiliek een tweedelige geleding (opstand): een arcade met rondbogen en een rij vensters. Al snel ontdekten bouwmeesters echter dat men door de buitenmuren van de zijbeuken hoger door te trekken een gaanderij (tribune) boven de zijbeuken kon aanbrengen (driedelige opstand). Enkele van de grootste kerken kregen zelfs een vierdelige opstand: boven de gaanderij werd nog een reeks blinde arcaden aangebracht. [Meer terminologische uitleg: Lexicon Romaanse Architectuur; Verklarende Woordenlijst]

Vignory, Saint-Etienne: wanden met een driedelige opstand

Ons idee van hoe een Romaanse kerk eruit hoort te zien is 'versteend'. Vaak is er weinig meer te zien van de vroegere opsmuk. Al wat rest is het naakte metselwerk. Toch waren de kerken vroeger een en al kleur: de wanden, zowel binnen als buiten, waren gepleisterd en dikwijls voorzien van fresco's, de kapitelen waren beschilderd.

Sinzig, Sankt Peter: interieur met authentieke kleuren

Romaanse kerken zijn er in alle mogelijke vormen en maten, maar uit het bovenstaande valt de volgende typering te destilleren: de 'ultieme' Romaanse kerk is een driebeukige pijlerbasiliek in de vorm van een Latijns kruis, gedekt door een tongewelf, voorzien van een vieringtoren, een kooromgang met straalkapellen en een gevel met een gebeeldhouwd timpaan en twee torens. De meeste pelgrimskerken zijn van dit type.



Over deze serie.

'Het verleden is een vreemd land', wordt er wel eens beweerd en als voormalige beoefenaar van de antropologie word ik natuurlijk geboeid door exotische oorden -waartoe ik ook de middeleeuwse samenlevingen reken. Ik ben bovendien weliswaar een overtuigde atheïst, maar zeer geïnteresseerd in architectuur -hoe ouder, hoe beter (bij de gotiek begin ik aan belangstelling in te boeten). Ik ben dus tijdens mijn vakanties (noodgedwongen) veelvuldig in kerken aan te treffen. Ofschoon ik door osmose veel van het christelijke gedachtegoed heb meegekregen, moet ik toegeven dat een deel van de symboliek me ontgaat. In dat opzicht is het christendom voor mij inderdaad een ander land. De foto's bij deze serie zijn gedurende de afgelopen 25 jaar tijdens trektochten door West-Europa gemaakt door mijzelf en mijn reisgenoot (JW).

In 1989 bestond het internet nauwelijks. Tenminste, ik had er nog nooit van gehoord, laat staan dat ik van plan was iets met mijn hobby's op het internet te doen. Veel van mijn foto's zijn dan ook typische vakantiekiekjes, met alle euvels van dien. Pas nadat ik mijn eerste digitale camera had gekocht (in 2003) kwam langzamerhand het idee op om een selectie op het internet te 'publiceren' als illustraties bij verhandelingen over mijn andere interessegebieden. Helaas waren de omstandigheden waarin de foto's tot stand kwamen meestal niet bepaald gunstig: tegenlicht, drukte, duisternis, object gesloten of in de steigers, fotoverbod, gebrek aan fotorolletjes (die daarnaast nogal wisselend van kwaliteit waren), etc. Bovendien ondervond ik al spoedig dat zelfgebrande CD's slechts een kort leven beschoren is: al mijn foto's van het eerste niet-analoge jaar zijn verloren gegaan. Als mijn eigen illustratiemateriaal tekortschiet, biedt het internet tegenwoordig gelukkig waardevolle alternatieven: van video's op You Tube tot 360° panorama's. Van de meeste in de volgende hoofdstukken besproken kerken is op het internet additioneel materiaal te vinden. [Dat het fotograferen van Romaanse monumenten voor velen een populair tijdverdrijf is, wordt bewezen door de talrijke inzendingen bij de fotowedstrijden van Rómanico Digital: 2012, 2013, 2014. De website Romanic biedt meer dan 25.000 foto's van Romaanse monumenten.]


Middeleeuwse bouwpraktijken.

Een goede indruk van de wijze waarop in de Middeleeuwen grotere gebouwen werden opgetrokken krijgt men in Guédelon. Daar is een groep experimentele archeologen en vaklieden sinds 1998 bezig met de bouw van een kasteel uit het begin van de 13e eeuw, volgens de methoden die in deze periode gebruikelijk waren en met materialen uit de omgeving. Guédelon speelt de hoofdrol in de BBC-serie Secrets of the Castle (1, 2, 3,4, 5).











Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.