INLEIDING.
Wat verstaat men onder Romaans?
De Romaanse architectuur was in de periode 1000-1250 dominant in
West-Europa. Het gaat hierbij echter niet alleen om een afgegrensd
tijdperk, maar (met name in de religieuze bouwkunst) ook om
specifieke stijlkenmerken. In Duitsland en Lombardije waren de eerste
aanzetten waar te nemen vanaf de tweede helft van de 10e eeuw. In
Noord-Frankrijk kwam vanaf 1140 de gotiek op, terwijl in
Zuid-Frankrijk en Italië de Romaanse stijl gedurende het grootste
deel van de 13e eeuw de voorkeur bleef genieten.
De
term Romaans [roman(e)] is in 1818 'uitgevonden' door de
Normandische geleerde Charles de Greville. Voordien werd deze
bouwstijl door deskundigen onder één noemer met de als barbaars
gekwalificeerde gotiek gegroepeerd. In het Engels wordt de term Roman
gereserveerd voor Romeins, dus daar spreekt men van Romanesque
('Romeinsachtig'), wat precies weergeeft hoe men aan het begin van de
19e eeuw tegen de Romaanse architectuur aankeek: als een slap
aftreksel van de glorieuze Romeinse bouwkunst.
Hoewel
de eerste innovaties die men nu tot de Romaanse stijl rekent in
Lombardije waren te vinden, betroffen deze uitsluitend oppervlakkige
versieringen van het exterieur van kerkgebouwen (zoals boogfriezen),
die dan ook dikwijls 'Lombardische banden' worden genoemd, en de
toevoeging van een losstaande of tegen de zuidwand aangebouwde
klokkentoren (campanile). Structurele ontwikkelingen kwamen
vrijwel uitsluitend uit Frankrijk en dat land wordt dan ook aangeduid
als de 'wieg van de Romaanse architectuur'. Men treft er verreweg de
meeste Romaanse overblijfselen aan en de terminologie om de
stijlkenmerken te beschrijven stamt grotendeels uit het Frans. Verder
zijn Romaanse monumenten ruim vertegenwoordigd in Noord-Spanje,
Noord- en Midden-Italië, Midden- en Zuid-Duitsland en Engeland
(waarnaar de Romaanse stijl met de Normandiërs was meegelift). In
Scandinavië, Polen, Tsjechië, Oostenrijk en Zwitserland zijn ze
slechts sporadisch aanwezig. Dat geldt ook voor Nederland, waar men
vaker de overgangsvorm tussen Romaans en Gotisch (Romanogotisch)
aantreft.
Ribe, Maria Kirke, een van de weinige romaanse bouwwerken in Scandinavië
Romaanse bouwwerken zijn in principe uiterst solide, maar vele hebben in de loop der eeuwen fors te lijden gehad van oorlogshandelingen (zoals de Hugenotenoorlogen in Frankrijk), branden, aardbevingen, politieke omwentelingen (zoals de Franse Revolutie en de introductie van het Anglicanisme door Hendrik VIII), de noodzaak meer gelovigen te accommoderen en -niet in de laatste plaats- de menselijke drang tot zelfverheffing en vernieuwing (zoals bewezen wordt door de desastreuze activiteiten van megalomane abten in Frankrijk en de 'barokkiseringsgolf' in Duitsland ). Veel in onbruik geraakte of gedeeltelijk verwoeste bouwwerken zijn door de omwonenden als schuur of steengroeve gebruikt.
Klein Mariazell, Wallfahrtskirche: gebarokkiseerde romaanse kerk
In
de tweede helft van de 19e eeuw groeide de belangstelling voor de
Middeleeuwen en deed men verwoede pogingen om te redden wat er nog
restte. De Franse schrijver Prosper Mérimée heeft zich als
inspecteur van historische monumenten zeer verdienstelijk gemaakt op
dit terrein, evenals een aantal Duitse vorsten, met keizer Wilhelm
II voorop. Helaas leidde dit door toedoen van overmatig
romantische architecten vaak tot te ingrijpende, om niet te zeggen
fantasievolle, restauraties.
De
hoogtepunten van de religieuze architectuur zijn beter bewaard
gebleven dan hun seculiere tegenhangers. In het Romaanse tijdperk
waren de meeste huizen van hout en de talloze branden zorgden er wel
voor dat daarvan naar mijn weten geen enkele de eeuwen overleefd
heeft. Wel is er hier en daar nog een eenzaam stenen huis te vinden.
Ook hebben enkele bruggen, donjons
en ringmuren de tand des tijds doorstaan. De bewaard gebleven
religieuze architectuur valt uiteen in een aantal categorieën:
afgelegen kloosters, kleine dorpskerken in conservatieve landstreken
en grote (pelgrims)kerken, die geen uitbreiding behoefden en
nauwelijks voor verbetering vatbaar waren.
Principes
van de kerkelijke architectuur.
De
kerkelijke architectuur kent twee hoofdvormen: (1) de centraalbouw,
in de vorm van een cirkel, vierkant, veelhoek of Grieks kruis,
afgeleid van het Romeinse mausoleum en (2) de langhuisbouw, in de vorm van een rechthoek of
Latijns kruis, gebaseerd op de Romeinse basilica (gebouw voor
economische, juridische en bestuurlijke activiteiten).
De
centraalbouw beheerste het Byzantijnse cultuurgebied en kwam in
West-Europa veel voor gedurende de vroege Middeleeuwen, maar was in
het Romaanse tijdperk alleen nog in zwang voor doop- en grafkapellen.
Bij langhuisbouw was het (midden)schip van de kerk altijd oost-west
georiënteerd. Een kerkgebouw symboliseerde de weg naar verlossing en
eeuwige zaligheid. In het oostelijke deel ('de dageraad') stond het
hoogaltaar, aan de westkant ('het paradijs') was het hoofdportaal
gesitueerd.
De
meest eenvoudige Romaanse kerk (de zaalkerk) bestond slechts
uit één rechthoekige ruimte, al dan niet voorzien van een halfronde
of hoekige uitbouw, de absis. De Romeinse basilica
telde drie beuken, waarvan de middelste hoger was dan de beide
zijbeuken en voorzien was van ramen (de lichtbeuk). Alleen het
middendeel werd afgesloten door een absis. De Romaanse
basiliek had dezelfde grondvorm, met dien verstande dat ook de
zijbeuken vaak eindigden in een absis. Als zijbeuken en middenschip
(vrijwel) even hoog zijn, spreekt men van een hallenkerk. In
dit soort kerken komt het licht via ramen in de buitenmuren van de
zijbeuken binnen, wat overigens ook bij basilieken voor additioneel
licht kan zorgen. Het Latijnse kruis kwam tot stand door het
toevoegen van een dwarsbeuk (transept), die ook weer meerdere
beuken kon tellen en die bij kleinere kerken dikwijls lager was dan
het middenschip. De plaats waar beide armen elkaar kruisten (de
viering of kruising) werd vaak getooid met een vieringtoren of -koepel.
Saint-Cydroine: voorbeeld van een zaalkerk
Saint-Point, église Saint-Donat: laag transept en vieringtoren
Het
gedeelte van het middenschip na de viering kon verlengd worden met
een koor (waar soms inderdaad koorbanken stonden). In Spaanse
kerken werd het koor soms voor de viering gesitueerd. Vele kerken
hadden onder het koor een crypte, vaak het restant van een
grafmonument voor een heilige of een oudere kerk. Soms was daarvan
nog zoveel bewaard gebleven dat het koor hoger lag dan de rest van de
kerk. In de crypte werden de relieken van één of meer heiligen
vereerd. Als de beide zijbeuken werden doorgetrokken tot achter het
koor ontstond een kooromgang (ambulatorium). Aan de buitenkant
werden vaak kleine absiden (absidiolen of straalkapellen)
gebouwd, waar extra altaren of de graftombes van
hoogwaardigheidsbekleders een plaats vonden. Het gehele complex wordt
aangeduid met de Franse term chevet (koorsluiting).
Poitiers, Sainte-Radegonde: verhoogd koor met ambulatorium en crypte
Abbaye de Boscodon: chevet
Bij
grote kerken was er vaak geen sprake van een simpel portaal, maar van
een heel complex. Dit bestond uit één tot drie, vaak uitbundig
versierde, portalen, waarvan de deuren waren afgedekt door een
hardstenen latei (ook wel architraaf genoemd), die
het gewicht van de muur erboven moest dragen. Als er dubbele deuren
waren, werden deze gescheiden door een trumeau (middendam in het Nederlands). Boven de deur
omsloot een halfcirkelvormig archivolt het
timpaan. In sommige
gevallen was het portaal opgenomen in een overdekte voorhal
(narthex). De gevel
werd geflankeerd door twee torens. In het Duitstalige cultuurgebied was vaak sprake van een westwerk: een monumentaal geheel van een door torens geflankeerde hoge voorhal met meerdere verdiepingen. Sommige Duitse kerken hadden ook
aan de westkant een transept met koor. De hoofdingang was dan aan de zuidzijde
gesitueerd. Italiaanse kerken hadden vaak een zgn. schermfaçade
zonder torens. De koppen van mensen en fabeldieren die dikwijls de
(dak)randen sierden heten modillons.
Parthenay-le-Vieux, Saint-Pierre: archivolten en modillons
Lucca: San Martino, schermfaçade
met dwerggalerijen
In de pre-Romaanse periode bestond de afscheiding tussen middenschip en zijbeuken uit door bogen verbonden zuilen (niet zelden spolia, gestolen uit Romeinse bouwwerken). Deze waren rond van vorm en getooid met versierde kapitelen. In het Romaanse tijdperk overheersten gemetselde pijlers, die veel meer gewicht konden torsen en een integraal deel van de wand uitmaakten. Zij waren rond, rechthoekig of kruisvormig. Pijlers hadden zelf geen kapitelen, maar vaak waren er versierde halfzuilen tegenaan gemetseld. Zuilen waren hoofdzakelijk in crypten en kooromgangen aan te treffen. In Duitsland gaf men vaak de voorkeur aan een alternerend stelsel, dat in twee variëteiten voorkwam: (1) het Rijnlandse stelsel (pijler-zuil-pijler) en (2) het Saksische stelsel (pijler-zuil-zuil-pijler).
Elne, Sainte-Eulalie-et-Sainte-Julie: kapiteel versierd met een bijbelse voorstelling
Hildesheim, Sankt Godehard: voorbeeld van het Saksische stelsel
In
het begin van het Romaanse tijdperk werd de halfcirkelvormige
Romeinse rondboog nog
algemeen gebruikt. De daarbij behorende gewelfvorm was het eveneens
reeds bij de Romeinen populaire tongewelf
(in feite een uitgerekte rondboog). Als men twee tongewelven onder
een hoek van 90 graden kruist, ontstaat een kruisgewelf
(dat vaak werd toegepast in zijbeuken). Omdat stenen gewelven veel
wegen, moesten de muren behoorlijk dik zijn om de zijwaartse krachten
op te vangen en konden er slechts kleine ramen in aangebracht worden.
Romaanse kerken zijn dan ook meestal behoorlijk donker. Vaak werden er ook
steunberen tegen de
buitenmuren aangebracht. Bij spitsbogen leunen de twee helften tegen
elkaar en verstevigen elkaar daarmee. De door de muren uitgeoefende
krachten worden in sterkere mate direct naar beneden geleid en de
muren kunnen daardoor hoger worden. Het bijbehorende gewelf is het
spitstongewelf. Hoe
breder het middenschip, des te zwaarder het gewelf en des te groter
de kans op instorten. Ter versteviging werden daarom gordelbogen
aangebracht, die op halfzuilen of op consoles
(kraagstenen) op de wand rustten. Het gewelfdeel tussen twee
gordelbogen wordt travee
genoemd. Een dwarsgeplaatste arcade tussen koor en viering heet
triomfboog.
Ripoll, Santa Maria: tongewelf (gerestaureerd)
Abbaye de Silvacane: spitstongewelf met gordelbogen op kraagstenen (JW)
In
de meest harmonische ontwerpen is het transept even breed en een
zijbeuk half zo breed als het middenschip. Ieder travee in het
middenschip correspondeert met twee traveeën in de zijbeuken. Dit is
het zgn. gebonden stelsel. Er zijn twee varianten, afhankelijk
van het aantal pijlers in het schip: (a) de traveeën in het
middenschip zijn vierkant en die in de zijbeuken rechthoekig (in dit
geval is het vieringkwadrant de maatgevende eenheid); (b) de traveeën
in het middenschip zijn rechthoekig en die in de zijbeuken vierkant.
Aanvankelijk
hadden de zijmuren van een basiliek een tweedelige geleding
(opstand): een arcade
met rondbogen en een rij vensters. Al snel ontdekten bouwmeesters echter
dat men door de buitenmuren van de zijbeuken hoger door te trekken
een gaanderij (tribune)
boven de zijbeuken kon aanbrengen (driedelige opstand). Enkele van de
grootste kerken kregen zelfs een vierdelige opstand: boven de
gaanderij werd nog een reeks blinde arcaden aangebracht. [Meer terminologische uitleg: Lexicon Romaanse Architectuur; Verklarende Woordenlijst]
Vignory, Saint-Etienne: wanden met een driedelige opstand
Ons
idee van hoe een Romaanse kerk eruit hoort te zien is 'versteend'.
Vaak is er weinig meer te zien van de vroegere opsmuk. Al wat rest is
het naakte metselwerk. Toch waren de kerken vroeger een en al kleur:
de wanden, zowel binnen als buiten, waren gepleisterd en dikwijls
voorzien van fresco's, de kapitelen waren beschilderd.
Sinzig, Sankt Peter: interieur met authentieke kleuren
Romaanse
kerken zijn er in alle mogelijke vormen en maten, maar uit het
bovenstaande valt de volgende typering te destilleren: de 'ultieme' Romaanse kerk is een driebeukige pijlerbasiliek in de vorm van een
Latijns kruis, gedekt door een tongewelf, voorzien van een
vieringtoren, een kooromgang met straalkapellen en een gevel met
een gebeeldhouwd timpaan en twee torens. De meeste pelgrimskerken
zijn van dit type.
Over
deze serie.
'Het verleden is een vreemd land', wordt er wel eens beweerd en als voormalige beoefenaar van de antropologie word ik natuurlijk geboeid door exotische oorden -waartoe ik ook de middeleeuwse samenlevingen reken. Ik
ben bovendien weliswaar een overtuigde atheïst, maar zeer geïnteresseerd in
architectuur -hoe ouder, hoe beter (bij de gotiek begin ik aan
belangstelling in te boeten). Ik ben dus tijdens mijn vakanties (noodgedwongen) veelvuldig in kerken aan te treffen. Ofschoon ik door osmose veel van het christelijke gedachtegoed heb meegekregen, moet ik toegeven dat een deel van de symboliek me ontgaat. In dat opzicht is het christendom voor mij inderdaad een ander land. De foto's bij deze
serie zijn gedurende de afgelopen 25 jaar tijdens trektochten door
West-Europa gemaakt door mijzelf en mijn reisgenoot (JW).
In
1989 bestond het internet nauwelijks. Tenminste, ik had er nog nooit
van gehoord, laat staan dat ik van plan was iets met mijn hobby's op
het internet te doen. Veel van mijn foto's zijn dan ook typische
vakantiekiekjes, met alle euvels van dien. Pas nadat ik mijn eerste
digitale camera had gekocht (in 2003) kwam langzamerhand het idee op
om een selectie op het internet te 'publiceren' als illustraties bij verhandelingen over mijn andere interessegebieden. Helaas waren de
omstandigheden waarin de foto's tot stand kwamen meestal niet bepaald
gunstig: tegenlicht, drukte, duisternis, object gesloten of in de steigers,
fotoverbod, gebrek aan fotorolletjes (die daarnaast nogal wisselend van kwaliteit waren), etc. Bovendien ondervond ik al spoedig dat zelfgebrande CD's slechts een kort leven beschoren is: al mijn foto's van het eerste niet-analoge jaar zijn verloren gegaan. Als mijn eigen illustratiemateriaal tekortschiet, biedt het internet tegenwoordig
gelukkig waardevolle alternatieven: van video's op You Tube tot 360°
panorama's. Van de meeste in de volgende hoofdstukken besproken
kerken is op het internet additioneel materiaal te vinden. [Dat het fotograferen van Romaanse monumenten voor velen een populair tijdverdrijf is, wordt bewezen door de talrijke inzendingen bij de fotowedstrijden van Rómanico Digital: 2012, 2013, 2014. De website Romanic biedt meer dan 25.000 foto's van Romaanse monumenten.]
Middeleeuwse
bouwpraktijken.
Een
goede indruk van de wijze waarop in de Middeleeuwen grotere gebouwen
werden opgetrokken krijgt men in Guédelon. Daar is een groep
experimentele archeologen en vaklieden sinds 1998 bezig met de bouw
van een kasteel uit het begin van de 13e eeuw, volgens de methoden
die in deze periode gebruikelijk waren en met materialen uit de
omgeving. Guédelon speelt de hoofdrol in de BBC-serie Secrets of the Castle (1, 2, 3,4, 5).