verhalen, verhandelingen en foto's

maandag 8 december 2014

ROMAANSE ARCHITECTUUR VOOR BEGINNERS 2.


VAN ROMEINS NAAR ROMAANS: DEEL 1.


De opkomst van het christendom.

In de eerste twee eeuwen na de dood van Jezus kreeg het christendom slechts moeizaam voet aan de grond in het Romeinse Rijk, ondanks het feit dat de tijdgeest er meer dan rijp voor scheen te zijn. Voor de talloze met brood en spelen zoetgehouden armen was de hoop in het hiernamaals hun gram te kunnen halen onweerstaanbaar. Had een kameel immers niet méér kans door het oog van een naald te kruipen, dan een rijke om in de hemel te komen? Daar kwam de praktische steun in het dagelijks leven door diakenen nog bij. Bovendien hadden vele intellectuelen hun buik meer dan vol van de kinderachtige, oversekste en twistzieke Romeinse goden. De christenen werden door de overheid echter beschouwd als een gevaarlijke, staatsondermijnende sekte, aangezien ze weigerden deel te nemen aan de voor de sociale cohesie zo essentiële keizercultus en nalieten offers te brengen aan de Romeinse goden. Ze werden daarom bij vlagen fanatiek vervolgd. Nero (54-68) gooide hen kraaiend van plezier voor de leeuwen en ook latere keizers als Decius en Diocletianus lieten zich niet onbetuigd.

De eerste christelijke gemeenschappen ontwikkelden zich in handelssteden (de havenstad Classis schijnt in het jaar 44 de Italiaanse primeur te hebben gehad). Ze konden zich niet openlijk manifesteren en hielden hun religieuze bijeenkomsten veelal in privéwoningen. Dit alles veranderde door toedoen van een ambitieuze pretendent voor de keizerskroon, Constantijn (later door dankbare christenen de Grote gedoopt). Aan de vooravond van de Slag bij de Milvische Brug, waar hij de confrontatie zocht met zijn rivaal Maxentius, zag hij in een droom het Christusmonogram en liet het op de schilden van zijn soldaten aanbrengen. Hij overwon en de vluchtende Maxentius verdronk in de Tiber. Voor de aanvankelijke 'zonaanbidder' Constantijn bewees dit de superioriteit van de christelijke god afdoende.


In 313 gaven Constantijn en zijn zwager en medekeizer Licinius in het Edict van Milaan godsdienstvrijheid aan de christenen. Constantijn liet vele kerken bouwen (o.a. de Heilige Grafkerk in Jeruzalem en de eerste Sint Pieterskerk in Rome) en bemoeide zich intensief met de theologie (o.a. door tijdens het Concilie van Nicea in 325 de 'orthodoxe' opvatting over de goddelijke aard van Jezus algemeen verbindend te verklaren). Hoewel hij een allesbehalve vroom leven leidde (hij vermoordde een groot deel van zijn familie, inclusief zijn zwager en neefje, zijn populaire oudste zoon Crispus en zijn tweede echtgenote Fausta) en zich pas op zijn sterfbed liet dopen, namen de christenen snel in aantal toe -mede omdat omarming van het christelijke geloof bepaald geen nadeel bleek als men een betrekking in overheidsdienst ambieerde. Toen Theodosius I in 380 het christendom tot staatsgodsdienst verhief en de heidense eredienst verbood, was er al bijna geen heiden meer te bekennen.

In het verleden zagen sommige historici, zoals Edward Gibbon, het christendom als een van de belangrijkste oorzaken van de neergang van het Romeinse Rijk. Niet dat deze bij uitstek feminiene godsdienst de Romeinen onvermijdelijk tot slappelingen degradeerde, maar christianisering was zonder enige twijfel één van de ontwikkelingen die de mentaliteit die Rome groot had gemaakt ondermijnde -en het waren inderdaad de christelijke keizers die veel Romeins grondgebied definitief verspeelden. Er waren echter tal van contribuerende factoren, waaronder een fikse economische crisis in de 3e eeuw en onophoudelijke invallen van 'barbaren'.



Het Romeinse Rijk behaalde zijn grootste omvang tijdens het bewind van de alom bewonderde keizer Trajanus (98-117). De Romeinen zouden echter spoedig ervaren dat het heel wat makkelijker is een wereldrijk te veroveren dan het te behouden. Reeds zijn opvolger Hadrianus (117-138) moest al zijn krachten wijden aan de consolidatie van het imperium. Hij trok zich terug uit Perzië en bouwde in het noorden van Brittannia een muur dwars door het land om de Picten buiten de grenzen te houden. In Midden-Europa werd de honderden kilometers lange limes geconstrueerd. Romeinse keizers zagen zich in toenemende mate gedwongen huurlingen (o.a. Germaanse foederati) in te zetten bij de grensbewaking. Germaanse krijgsheren gingen een steeds belangrijker rol in het Romeinse leger en de Romeinse politiek spelen, tot er in later tijden vrijwel alleen nog Germanen het slagveld betraden (die zonder scrupules van zijde wisselden) en de keizers weinig meer dan marionetten waren.

In het besef dat het territorium te ver uitgebreid was om door één heerser bestierd te worden voerde keizer Diocletianus (284-311) ingrijpende structurele hervormingen door. Hij stelde een tetrarchie (viermanschap) in, waarbij het imperium werd opgedeeld in een westelijke helft met als hoofdstad Milaan en een oostelijke helft met (in latere jaren) als hoofdstad Constantinopel, het vroegere Byzantium. De beide delen waren weer opgesplitst in kleinere administratieve eenheden (diocesen) en stonden onder leiding van een keizer (augustus) en een onderkeizer (caesar), die veel nadrukkelijker bewierrookt werden dan hun voorgangers. Lang duurde de scheiding in eerste instantie niet: Constantijn I (306-337), de zoon van de westelijke caesar Constantius Chlorus, slaagde er in zijn concurrenten één voor één uit te schakelen en het imperium kortstondig weer te herenigen. Aan het eind van de vierde eeuw viel het Romeinse Rijk definitief uiteen toen Theodosius I (379-395) na zijn dood het grondgebied verdeelde onder zijn zonen Arcadius (oostelijke helft) en Honorius (westelijke helft).

Nauwelijks een decennium later (406) doorbraken de Germaanse Sueven en Vandalen en de Iraanse Alanen de limes en kwamen na drie jaar van verwoestende omzwervingen in Gallië op het Iberisch Schiereiland terecht. De Vandalen trokken verder naar Noord-Afrika, waar ze de Romeinen van hun voornaamste 'broodmand' beroofden. Van daaruit maakten ze hen nog geruime tijd het leven zuur (o.a. door Rome te plunderen), tot ze door de Byzantijnen op de knieën werden gebracht. De Sueven etableerden zich in het noordoosten van het Iberisch Schiereiland en wisten zich daar tot het eind van de 6e eeuw te handhaven. De Alanen verdwenen in de nevelen van de geschiedenis.

De doodklap voor het westelijke deel van het rijk werd onbedoeld door de Hunnen uitgedeeld. Zij behaalden rond 375 een reeks overwinningen op de bij de Zwarte Zee gevestigde Germaanse Goten, die richting Italië werden gedreven. De Visigoten (Westgoten) vielen er in 401 binnen. Het jaar daarop verplaatste keizer Honorius zijn hoofdstad naar het door moerassen omgeven Ravenna. Daardoor was hij niet overmatig bezorgd toen de Visigoten onder Alarik Rome bedreigden en weigerde hij op hun op zich niet onredelijke eisen in te gaan, waarop de stad wederom geplunderd werd. Na de dood van Alarik trokken zijn manschappen onder bevel van zijn zwager Athaulf (met als oorlogsbuit o.a. Galla Placidia, de halfzuster van Honorius) naar Zuid-Frankrijk, waar ze in 418 met toestemming van de wijzer geworden keizer een vazallenrijk stichtten met Tolosa (Toulouse) als hoofdstad. Niet alleen stelden ze orde op zaken op het Iberisch Schiereiland, maar ze hielpen tijdens de Slag op de Catalaunische Velden (451) de Romeinen ook de steeds verder naar het westen oprukkende Hunnen te verslaan. Die richtten hun aandacht daarna op Italië.

In 476 zette de Germaanse usurpator Odoaker de laatste Romeinse keizer Romulus Augustulus af, het officiële einde van het westelijke rijk. Hij werd zelf verraderlijk vermoord door Theodorik, de 'koning' van de Ostrogoten (Oostgoten), die als nieuwe heerser Ravenna verrijkte met vele prachtige bouwwerken, waaronder een aantal nog steeds bestaande (Ariaanse) kerken. [De Goten waren door de 4e eeuwse bisschop Wulfila bekeerd tot het Arianisme, dat het dogma van de heilige drievuldigheid niet accepteerde. Hij ontwikkelde zelfs een eigen alfabet om delen van de bijbel in het Gotisch te vertalen.]

De Oost-Romeinse keizer Justinianus I (527-565) begon in 533 met de herovering van de verloren gegane delen van het vroegere rijk. Als eersten kwamen de Vandalen aan de beurt, die weinig tegenstand konden bieden aan het geweld van zijn veldheer Belisarius. Daarna waren de Ostrogoten de klos. Ravenna viel in 540, maar het duurde nog bijna vijftien jaar voor heel Italië in Byzantijnse handen was. Van een herstel van de glorie van het oude Rome was echter geen sprake: de oorlog verwoestte meer Romeinse monumenten dan alle invallen van 'barbaren' voordien. Nog geen twee decennia later werden de Byzantijnen uit Noord-Italië verdreven door de Germaanse Longobarden, die er tot 774 heersten.

Het tijdperk van de 'Grote Volksverhuizing' werd lange tijd gezien als een inktzwarte periode in de Europese geschiedenis, een periode van chaos en verval. Tegenwoordig zijn historici meer geneigd de nadruk te leggen op de culturele continuïteit. De binnenvallende Germanen wilden de Romeinse beschaving niet vernietigen. Integendeel, ze wilden er deel aan hebben. Zelfs de Vandalen in Noord-Afrika waren ondanks hun afschrikwekkende reputatie binnen de kortste keren nauwelijks meer van echte Romeinen te onderscheiden. Niettemin wordt de ontwrichting die de ondergang van het Romeinse imperium teweeg bracht tegenwoordig soms te veel gebagatelliseerd.

Het Romeinse Rijk was een verstedelijkte samenleving. Rome zelf telde op het hoogtepunt van haar macht meer dan een miljoen inwoners en verreweg de meeste Romeinen woonden in stadjes en steden met enkele duizenden tot enkele tienduizenden inwoners. Het platteland was schaars bevolkt. Zelfstandige kleine boeren waren er nauwelijks: de landbouwproductie vond plaats op grote latifundia, die bewerkt werden door slaven (het meeste voedsel werd overigens geïmporteerd).

Hoewel de geplaagde steden aanvankelijk van de economische crisis en de barbaarse overvallen konden herstellen, gingen ze uiteindelijk toch ten onder. Aan het begin van de Middeleeuwen telde Rome nog slechts enkele tienduizenden inwoners. De meeste steden in Gallië waren gekrompen tot nauwelijks een kwart van hun oorspronkelijke omvang. Er was ook een einde gekomen aan de traditie dat een groot deel van de openbare gebouwen als markthallen, basilica's, thermen en theaters door rijke en belangrijke privépersonen werden gefinancierd: als er al gebouwd werd, dan betrof het voornamelijk kerken en kloosters.

Ook in andere opzichten verloor het leven veel van zijn glans: in de nieuwe Germaanse koninkrijkjes zaten de burgers te bibberen in hun niet langer centraal verwarmde woningen, theaters en baden werden wegens 'zedenbederf' gesloten en het handelsverkeer stortte in elkaar. Veel kennis ging verloren: o.a. het recept voor het maken van het oersterke en waterdichte Romeinse beton (opus caementicum) door menging van kalk met het vulkanische pozzolaan. Deze Romeinse innovatie maakte het bouwen van enorme gewelven en koepels mogelijk, die pas in de 17e eeuw werden geëvenaard. Het is dan ook geen wonder dat er een verlangen ontstond het illustere Romeinse verleden te laten herleven.

Rome, de Basilica van Maxentius en Constantijn, een voorbeeld van Romeinse koepelbouw


De vroegchristelijke basilieken van Italië.

De eerste christelijke basilieken werden aan het begin van de 4e eeuw gebouwd en in de navolgende 600 jaren veranderden ze in essentie slechts weinig. Een dergelijke basiliek had drie beuken, waarvan de middelste eindigde in een absis. Torens ontbraken, evenals exterieure versieringen. Het interieur was daarentegen rijkelijk gedecoreerd, vooral met mozaïeken. Ze werden gedekt door een vlak houten plafond of een open zadeldak met gebint. Het transept ontbrak meestal, of stak nauwelijks uit. Enkele van de mooiste nog bestaande voorbeelden zijn geconcentreerd in de volgende steden:


Rome.

Er zijn meer dan 900 kerken in Rome, waarvan een groot deel stamt uit de eerste drie eeuwen na de christelijke triomf over het heidendom. De meest bekende zijn de vier basilicae maiores. Hoewel de San Giovanni in Laterano (ca. 325) als officiële zetel van de Bisschop van Rome (de paus) formeel het hoogst in de hiërarchie staat, is de oude Sint Pieter (San Pietro in Vaticano, bouw begonnen omstreeks 320) de meest bekende. De beide andere zijn de San Paolo fuori le Mura (ca. 386) en de Santa Maria Maggiore (ca. 430). Op de Sint Pieter na hebben ze min of meer hun oude plattegrond behouden, al hebben Renaissance en Barok zowel waar het de gevels als de interieurs betreft flink huisgehouden en heeft de San Giovanni er een fraaie kruisgang bij gekregen. Het baptisterium werd het voorbeeld voor de meeste andere in West-Europa. De San Paolo heeft, als een van de weinige basilieken uit deze periode, nog een origineel atrium (open voorhof).

Rome, San Giovanni in Laterano (JW)

Rome, Santa Maria Maggiore (JW)

De oude Sint Pieter was een vijfschepige basiliek met een enorm atrium en was tot de bouw van Cluny III (de derde abdijkerk van de fameuze Abdij van Cluny) de grootste kerk van de christenheid. Hoe hij er ongeveer uit moet hebben gezien weet men uit oude gravures. De vervallen kerk werd in 1506 gesloopt en vervangen door de nieuwe versie, die (door tal van veranderingen in het ontwerp) pas in 1626 werd gewijd. De nieuwe Sint Pieter was recordhouder tot 1989, toen het eerbiedwaardige gebouw in omvang voorbijgestreefd werd door een protserige Afrikaanse kopie.

De Santa Sabina, gebouwd tussen 422 en 432, is de oudste basiliek die de originele architectuur heeft weten te bewaren. De kerk is gewijd aan de Romeinse matrone Sabina, die omstreeks 125 vanwege haar bekering tot het christendom werd onthoofd en later heilig is verklaard. Volgens een legende stond haar huis op de plaats waar later de kerk werd gebouwd. De houten deur met bijbelse taferelen in het portaal is de oudste bewaard gebleven kerkdeur.

Rome, Pantheon: koepel met oculus

Een aantal kerken huizen in omgebouwde Romeinse monumenten, die mede daardoor uitstekend bewaard zijn gebleven. Het Pantheon werd door keizer Hadrianus omstreeks 120 gebouwd als 'tempel voor alle goden'. Vanaf 609 is het bouwwerk in gebruik als katholieke kerk (Sancta Maria ad Martyres) en er is ook een aantal beroemdheden bijgezet. Een nog indrukwekkender voorbeeld is de Santa Maria degli Angeli, oorspronkelijk het tepidarium van de Thermen van Diocletianus en vanaf 1561 door o.a. Michelangelo verbouwd. De kruisgewelven, zuilen, ramen en marmeren bekleding zijn nog origineel Romeins. De Santa Costanza (een centraalbouw) was oorspronkelijk een mausoleum voor twee dochters van keizer Constantijn I: Constantia, overleden in 354, en Helena, overleden in 360. In 1254 werd het gebouw door Paus Alexander IV bestempeld tot kerk en gewijd aan de heilige Constantia. De centrale ruimte, waar tegenwoordig het altaar staat, wordt omgeven door 12 paar zuilen (die de apostelen representeren) en een ambulatorium. De kerk is bekend om de fraaie mozaïeken, met name de zeldzame seculiere paleismozaïeken

Rome, Mamertijnse gevangenis: altaar gewijd aan Petrus


Grado.

De kleine havenplaats Grado aan de Adriatische Kust is in het gelukkige bezit van twee ongeschonden vroegchristelijke basilieken, die nog zusterlijk bij elkaar staan ook. 

De voormalige kathedraal Sant'Eufemia is in zijn huidige vorm ca. 580 gereedgekomen en is gewijd aan de heilige Eufemia van Chalcedon, die tijdens de christenvervolgingen van Diocletianus (na volgens de legende o.a. aan haar haren opgehangen en een week lang tussen stenen geplet te zijn) voor de wilde dieren werd geworpen. De kerk is in het bezit van een baptisterium en prachtige mozaïeken uit de 6e eeuw.






De kleinere Santa Maria delle Grazie stamt uit dezelfde periode en pronkt met mozaïeken uit een vroegere kerk.





Ravenna.

Tegenwoordig ligt Ravenna ruim 10 km landinwaarts, maar in de Romeinse tijd was de zee niet ver. Keizer Augustus richtte in het nabije Classis (het huidige Classe) een haven in voor de vloot die het oostelijke deel van de Middellandse Zee moest bewaken. Zijn navolger Claudius liet een deel van de moerassen die Ravenna omringden droogleggen, maar het gebied bleef voldoende ontoegankelijk om het een veilig toevluchtsoord te maken voor de door barbaren belaagde keizer Honorius. Zijn halfzuster Galla Placidia (na de moord op haar Visigotische echtgenoot niet geheel vrijwillig hertrouwd met de Romeinse legeraanvoerder en latere keizer Constantius III) heerste er van 425 tot 437 als regentes voor haar minderjarige zoon Valentianus III. Zij maakte van Ravenna een centrum van kunst en cultuur. Na haar overlijden in 450 werd ze in Rome (niet in het aan haar toegeschreven mausoleum) te ruste gelegd. De Ostrogotische heerser Theodorik was een nijvere bouwheer, o.a. verantwoordelijk voor de beide aan de Heilige Apollinaris gewijde basilieken en het Ariaanse baptisterium. Van zijn paleis is niets overgebleven, maar zijn mausoleum heeft de eeuwen getrotseerd. In 540 viel Ravenna ten prooi aan de Byzantijnen, die haar ondanks de dreiging van de Longobarden tot 752 in handen wisten te houden. Daarna was het snel met de welvaart van de stad gedaan, een omstandigheid die zeker heeft bijgedragen tot het behoud van de monumenten. Sinds 1996 behoren de vroegchristelijke gebouwen van Ravenna tot het werelderfgoed van de UNESCO.

De godshuizen van Ravenna zijn vooral befaamd vanwege de vele mozaïeken, waarin duidelijk de overgang van de klassiek-Romeinse naar de Byzantijnse stijl is te herkennen. Op de klassieke mozaïeken worden mens en natuur realistisch, zij het soms enigszins geïdealiseerd, afgebeeld. Christus wordt weergegeven als een baardeloze jongeman en er is veel aandacht voor het perspectief. De Byzantijnse mozaïeken zijn veel gestileerder. Personen komen frontaal en en streng kijkend voor het voetlicht. De bebaarde Christus (vaak als pantocrator weergegeven) boezemt ontzag in.

De meest iconische van de vroegchristelijke monumenten in Ravenna is de San Vitale (ca. 547). De kerk werd gesticht door bisschop Ecclesius en voltooid met giften van de Byzantijnse keizer Justinianus en zijn echtgenote Theodora. Het betreft een centraalbouw, bestaande uit een rotonde die door acht hoge bogen is gescheiden van het ambulatorium. Het koor en de absis zijn versierd met mozaïeken uit verschillende perioden, waarvan de jongste (die Justinianus en Theodora verbeelden) duidelijke Byzantijnse invloeden verraden. De baardeloze Christus is afgebeeld op een blauwe wereldbol. [grondplan] (Foto's mozaïeken JW)





Deze kerk uit het begin van de 6e eeuw is een typische vroegchristelijke basiliek. Het was de paleiskerk van Theodorik. Er is geen absismozaïek (die werd tijdens 16e eeuwse renovaties verwijderd), maar de zijwanden zijn voorzien van maar liefst drie rijen mozaïeken. De bovenste rij vertoont in de klassieke stijl scenes uit het leven van Christus en tussen de ramen zijn in dezelfde trant heiligen en profeten weergegeven. De onderste mozaïeken verraden Byzantijnse invloeden -niet verwonderlijk aangezien ze ruim 50 jaar jonger zijn. Aan de linkerkant is een rij van 22 maagden afgebeeld die, voorafgegaan door de Drie Koningen, vanuit Classe op weg zijn naar Maria met het kind Jezus op schoot; aan de rechterkant is een processie van 26 martelaren te zien die zich vanuit Ravenna naar de op zijn troon zittende Christus reppen. Na de dood van Theodorik was het Arianisme spoedig uit de gratie. Rond 560 werd het gebouw een katholieke kerk die gewijd was aan de heilige Martinus van Tours. In het mozaïekportret van het paleis van Theodorik zijn bij die gelegenheid de afgebeelde dignitarissen weggecensureerd en vervangen door gordijnen, maar op sommige pilaren is nog een hand waar te nemen. Uit angst voor aanvallen van piraten werden de relieken van Appolinaris in de 9e eeuw uit Classe weggehaald en werd de kerk aan deze heilige opgedragen. Het ietwat detonerende cassettenplafond stamt uit de 17e eeuw. [grondplan]




Hoewel dit bouwwerk tijdens tijdens de regering van Galla Placidia werd voltooid, betreft het vrijwel zeker geen mausoleum. Het is vermoedelijk een kapel gewijd aan de heilige Laurentius. Het gebouw is rijk versierd: het onderste gedeelte is bekleed met geel marmer en de rest met schitterende mozaïeken, waarop o.a. Laurentius het rooster waarop hij aan zijn eind zal komen aanschouwt en Christus als een goede herder zijn schapen hoedt. [grondplan] (Foto's JW)




Battistero Neoniano (Baptisterium van de Orthodoxen).
Deze doopkapel werd aan het begin van de 5e eeuw gebouwd door bisschop Orso en van mozaïeken voorzien door diens opvolger Neone. Het bouwwerk (dat tegenwoordig ruim 3 meter onder het straatniveau ligt) is achthoekig van vorm. De mozaïeken dateren uit de periode 451 tot 475. Het koepelmozaïek geeft, in overwegend blauwe tinten, de doop van Jezus weer. Die is hier afgebeeld als een wat oudere, bebaarde man. Hij staat tot zijn middel in de Jordaan, wordt besprenkeld door een in luipaardvel geklede Johannes de Doper en wordt omgeven door een krans van apostelen. Op een ander mozaïek zijn de vier evangelisten en hun zinnebeelden te zien. De bogen die de koepel ondersteunen zijn gedecoreerd met mozaïeken van acanthusbladeren en stucwerk met bijbelse scenes. Het inlegwerk van marmer is afkomstig uit een Romeins thermencomplex. (Foto's mozaïeken JW)





Battistero degli Ariani (Baptisterium van de Arianen).
Toen Theodorik aan de macht kwam, kregen ook de Arianen een eigen doopkapel, die werd gesitueerd naast de Ariaansche kathedraal, de tegenwoordige Spirito Santo. Van de mozaïeken is alleen die in de koepel overgebleven (op de grond vond men bij de restauratie maar liefst 170 kg mozaïeksteentjes). De voorstelling vertoont dezelfde elementen als het koepelmozaïek van het Battistero Neoniano, alleen is Jezus hier een baardeloze jongeman en is de hoofdkleur goud. Na het uitbannen van het Arianisme in 565 werd het gebouw omgetoverd tot het katholieke oratorium Santa Maria. In de loop der eeuwen werd het overwoekerd door andere constructies en het kwam pas weer in volle glorie tevoorschijn nadat deze door bombardementen tijdens WO II verwoest waren.


Theodorik stierf in 526 en werd bijgezet in het door hemzelf gebouwde mausoleum. Het meest opvallende onderdeel daarvan is de koepel: het is een massieve steen van een meter dik en elf meter doorsnee, die 300 ton weegt. Het mausoleum heeft twee verdiepingen en is gebouwd met behulp van de Romeinse opus quadratum techniek, die al 4 eeuwen was afgedankt. De kruisvormige onderste ruimte diende vermoedelijk als grafkapel. De porfieren urn van Theodorik stond op de verdieping daarboven. Zijn stoffelijke resten werden verwijderd tijdens de Byzantijnse overheersing. Het gebouw werd toen getransformeerd tot een katholiek oratorium.


Deze basiliek stamt weliswaar oorspronkelijk uit dezelfde periode, maar er is zoveel aan verbouwd dat hij niet tot de schatten van de mensheid wordt gerekend (het grootste deel is romaans). De permanent onder water staande crypte met 6e eeuwse mozaïeken op de vloer kan toch echter op zijn minst bijzonder genoemd worden.


Deze basiliek is iets ouder dan zijn naamgenoot in Ravenna en was aanvankelijk in het trotse bezit van de relieken van de heilige. Op de zijwanden vindt men 18e eeuwse geschilderde medaillons met portretten van de bisschoppen van Ravenna. Het mozaïek in de absis is gelukkig bewaard gebleven. Het geeft de transfiguratie van Christus weer (die gerepresenteerd wordt door een gouden kruis). Apollinaris heeft een prominente plaats pal daaronder gekregen. [grondplan] (Foto's mozaïeken JW)






Baptisteria.

In Frankrijk zijn, in tegenstelling tot Italië, weinig vroegchristelijke bouwwerken bewaard gebleven. Een van de zeldzame uitzonderingen is de Saint-Pierre in Vienne, die uit de 5e eeuw dateert. Het was oorspronkelijk de grafkapel van een kerkhof dat was aangelegd te midden van de ruïnes van een voormalige woonwijk. Tot de 12e eeuw werden de bisschoppen van Vienne er bijgezet, te beginnen met de vermoedelijke bouwheer, bisschop Mamertus (overleden in 475). In de 6e eeuw vestigde een gemeenschap van monniken onder leiding van de heremiet Leonianus zich op het terrein. Het schip en de boogdecoraties op de muren stammen uit de begintijd. In de Karolingische periode werden de ramen gewijzigd en in de 11e eeuw werden hoge boogarcaden toegevoegd, waardoor twee smalle zijbeuken ontstonden. De voorhal met toren, waarin delen van de Karolingische afscheiding tussen koor en schip zijn verwerkt, stamt uit de 12e eeuw. Sinds 1872 is het gebouw een lapidarium, waarvan de collectie tot op heden praktisch ongewijzigd is gebleven.



De meeste uit deze periode resterende bouwwerken zijn doopkapellen. In vroeger tijden had iedere bisschopszetel zo'n baptisterium. Deze waren minder aan de mode en de noodzaak tot uitbreiding onderhevig dan kerkgebouwen. Met name in Zuid-Frankrijk zijn er verscheidene bewaard gebleven, o.a. in Fréjus, Aix-en-Provence en Venasque. Ook in Albenga, aan de Italiaanse Rivièra, is een dergelijk monument te vinden. Al deze kapellen stammen uit de vijfde eeuw, zijn achthoekig van vorm en hebben een eveneens octagonale piscina (doopvont: dopen geschiedde tot de 10e eeuw door onderdompeling), die zowel graftombe als baarmoeder symboliseert. Het getal acht representeert de zeven dagen van de week plus de Dag des Oordeels. De zuilen met Korinthische kapitelen waren vrijwel zonder uitzondering afkomstig uit Romeinse tempels. Sommige kapellen hebben een ambulatorium, maar de meeste zijn daarvoor te klein. De verschillende baptisteria hebben uiteraard alle hun eigenaardigheden.

Het baptisterium bij de Saint-Sauveur in Aix-en-Provence is pontificaal boven op het forum van het vroegere Aquae Sextiae neergepoot (ongebruikelijk omdat kerken in deze periode gewoonlijk vlak bij de stadsmuren werden gebouwd). De koepel is in de 16e eeuw toegevoegd. (Foto JW)


Van het baptisterium bij de Saint-Léonce in Fréjus zijn alleen het onderste deel van de muren en het doopvont origineel. In de 13e eeuw werd het geheel omgeven door een nieuwe muur en werd het doopvont afgedekt. Aan het begin van de 20e eeuw werden de oude structuren herontdekt en gerestaureerd.



Het baptisterium van de San Michele Arcangelo in Albenga heeft mozaïekdecoraties uit de 5e en 6e eeuw. Het is in de 19e eeuw gerenoveerd, waarbij het originele gewelf, dat bestond uit tubi fittili (met cement gevulde aardewerk buizen), totaal vernield werd. 




Het meest unieke baptisterium (Saint-Jean) staat een stuk noordelijker: in Poitiers. Het centrale gedeelte dateert uit 360 en is daarmee het oudste christelijke bouwwerk in Frankrijk überhaupt. De eerste doopkapel werd bij de inval van de Visigoten zwaar beschadigd en tijdens het Merovingische tijdperk vernieuwd. Daarbij werden twee zijabsidiolen en een absis toegevoegd. De buitenmuren vertonen nog altijd de afwisseling van steen en baksteen die typerend is voor Merovingische bouwwerken. In de 10e eeuw werd het inmiddels vervallen bouwwerk opgeknapt en in gebruik genomen als kerk. De fresco's, waaronder een ruiterportret van keizer Constantijn, werden in de 12e en 14e eeuw toegevoegd. Tegenwoordig is in het gebouw een klein museum gevestigd met o.a. sarcofaagdeksels daterend uit de 5e tot de 7e eeuw.





Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.