ROMAANSE KUNST: DEEL 3.
Enkele
befaamde beeldhouwers.
Kunsthistorici
menen vaak op grond van bepaalde stijlkenmerken sculpturen aan
specifieke kunstenaars te kunnen toeschrijven. Het vinden van een label valt niet altijd mee: het overgrote deel van de beeldhouwers
deed zijn werk in volstrekte anonimiteit, of hen dat nu aanstond of
niet. Een kunstenaar met een herkenbaar oeuvre geeft men daarom vaak
een 'noodnaam', zoals bijvoorbeeld de Meester van de Doña Sancha (naar de eigenaresse van de sarcofaag die hij heeft
gedecoreerd). Bij gelegenheid is een voornaam bekend omdat de
beeldhouwer die op een werk heeft aangebracht, maar dat zou ook
zomaar de naam van zijn baas of de opdrachtgever kunnen zijn.
Tenslotte is in sommige gevallen de volledige naam vastgelegd, al
geeft de 'achternaam' meestal alleen de plaats van herkomst aan.
De
Meester van Cabestany.
Van deze begenadigde
beeldhouwer is vrijwel niets bekend. Vermoed wordt dat hij afkomstig is uit Toscane. Hij heeft zijn beste werk in de tweede helft van de
12e eeuw achtergelaten in de Roussillon, met een enkel uitstapje naar
Catalonië en Navarra. Er is wel gespeculeerd dat
hij een 'Albigenzer' zou zijn, die ten tijde van de kruistocht tegen
de 'ketters' in dit gebied actief was, maar dat lijkt me, gezien de
afkeer van de Katharen ten aanzien van de katholieke beeldencultus, een absurde veronderstelling.
Zijn naam en reputatie
dankt de Meester van Cabestany aan een timpaan dat in de jaren dertig
aan het licht kwam bij uitbreidingswerkzaamheden aan de kerk
Notre-Dame-des-Anges van het dorpje Cabestany bij
Perpignan. De kwaliteit en de originaliteit van het werk, alsmede het
ongewone thema (de hemelvaart van Maria) trokken de aandacht.
[Tegenwoordig hangt het timpaan in de kerk. Helaas was het bij ons bezoek net uitgeleend voor een tentoonstelling.] Nadere
onderzoeken brachten 121 werken (portalen, kapitelen en
sarcofagen) in dezelfde stijl in 14 kerken aan het licht. De figuren
worden gekenmerkt door een groot hoofd met een plat voorhoofd; een
lange, stevige neus; schuingeplaatste, amandelvormige ogen; te grote
handen met lange vingers en klassiek geplooide gewaden.
Centre de Sculpture Romane: timpaan van Maria Hemelvaart
Centre de Sculpture Romane: Lam Gods
Tegenwoordig is er een
Centre de Sculpture Romane in Cabestany. De daar
tentoongestelde werken zijn zonder uitzondering kopieën van sculpturen van de Meester van Cabestany. Originele plastieken zijn te bewonderen in o.a.: de Abbaye de Saint-Hilaire (de sacrofaag van Saint Saturnin), de Abbaye de Saint-Papoul (enkele kapitelen), de Abbaye Sainte-Marie d' Orbieu in Lagrasse (delen portaal), de Sainte-Marie in
Rieux-Minervois (kapiteel met Maria), de Sainte-Marie in Le Boulou (portaal), de Sainte-Marie
in Monastir del Camp (kapitelen in het portaal) en de Abbazia Sant'Antimo (kapiteel van Daniël in de leeuwenkuil). [Dat Maria een favoriet onderwerp van de Meester van Cabestany was, mag
geen verwondering wekken gezien de vele aan Maria gewijde kerken die
hij met zijn werken verfraaide.]
Gislebertus.
Abbaye de Saint-Hilaire
Abbaye Sainte-Marie d' Orbieu
Gislebertus.
Deze kunstenaar is een nog groter mysterie. Er zijn zelfs geen
andere sculpturen van hem bekend dan degene die hij in de periode
1120-1135 vervaardigde voor de Saint-Lazare in Autun, al is
het mogelijk dat hij (of een van zijn leerlingen) daarna in Vézelay
heeft gewerkt.
Voor de Saint-Lazare
schiep hij het timpaan van het westportaal en een aantal kapitelen
die vroeger het schip sierden en zich nu in de kapittelzaal bevinden.
De figuren zijn lang en bijna vleesloos. De hoofden zijn klein in
verhouding tot het lichaam, met volle wangen, een ronde kin en een
laag voorhoofd. De afgebeelde bijbelse scènes zijn vaak bijzonder dramatisch en moeten
een diepe indruk op de gelovigen hebben gemaakt -wat natuurlijk ook
de bedoeling was. Ze waren zeker niet ieders smaak, getuige het feit
dat de kannuniken van de kerk het timpaan in de 18e eeuw met een
dikke laag kalk lieten bedekken.
de zelfmoord van Lazarus
de vlucht naar Egypte
De meest befaamde sculptuur van Gislebertus is Eva, ooit deel uitmakend van het noordportaal, dat in de 18e eeuw bij het vernieuwen van het koor is verwoest. De bijbehorende Adam ging bij die gelegenheid verloren. Een stuk steen met de afbeelding van Eva werd in 1766 gebruikt bij de constructie van een huis. Daar bleef het een eeuw verborgen tot het huis werd afgebroken. Het bevindt zich nu in het Musée Rolin in Autun. De wulps kronkelende Eva staat op het punt Adam met een appel in de ellende te storten en wordt weergegeven als de verdorvenheid in persoon. Als gelovigen zich hierdoor niet bewust werden van de gevaren van de vrouwelijke seksualiteit, dan waren ze wel erg hardleers.
Musée Rolin: Eva
Musée Rolin: de opstanding van Lazarus
Musée Rolin: de hemelvaart van Maria
Benedetto
Antelami.
Van de laat-Romaanse
beeldhouwers in Italië is Benedetto Antelami (ca. 1150 - ca. 1230)
ongetwijfeld meest vermaarde. Over zijn leven is weinig bekend. Hij was naar verluid afkomstig uit Lombardije (de Valle d'Intelvi tussen de
meren van Como en Lugano) en behoorde mogelijk tot een groep
handwerkslieden die worden aangeduid als de Magistri Antelami.
Zijn sculpturen weerspiegelen Noord-Italiaanse tradities die
teruggaan tot de Romeinse tijd. Hij genoot zijn opleiding echter in
de Provence: in het kloosterhof van de Saint-Trophime in Arles
bevindt zich tenminste één kapiteel van zijn hand. Zijn werk
getuigt van een individualiteit die zeldzaam was in deze periode.
Rond 1178 werkte hij in
de Duomo van Parma, waarvoor hij een marmeren reliëf van de
kruisafneming vervaardigde. Het werk ligt weliswaar duidelijk
binnen de Romaanse traditie, maar vertoont ook klassieke invloeden,
die vooral in de gewaden zichtbaar zijn. De proporties van de figuren
kloppen niet helemaal (de handen en voeten zijn bijvoorbeeld te
groot), maar dat doet niets af aan de indringendheid van het
tafereel.
Antelami fungeerde daarna als
bouwopzichter bij de constructie van de San Donnino in Fidenza
en vervaardigde een deel van de sculpturen van de façade
(in ieder geval de twee losstaande beelden van David en Ezechiël).
In 1196 begon hij aan de
decoratie van het Baptisterium van Parma (gelegen naast de kathedraal), een gebouw waarvoor hij ook het ontwerp maakte. In de periode 1196-1214 creëerde hij
onder meer de timpanen van de drie portalen en in het interieur
allegorische figuren die de maanden en de seizoenen representeren.
Romaanse kerken waren een
kleurig geheel. Niet alleen door de beschilderde beelden
(polychromeren is een kunst op zich), maar ook door de vele fraaie
wandschilderingen. De Romaanse schilderwerken hebben nog veel meer
dan de sculpturen te lijden gehad van de tand des tijds. De
uitwasemingen van gelovigen, fakkels en kaarsen tastten de kleuren
sterk aan. Grote oppervlakken
verdwenen bij verbouwingen. Protestanten ergerden zich aan de
aanbidding van 'afgoden' en kalkten de door hen veroverde kerken
maagdelijk wit (vaak een geluk bij een ongeluk, want zo bleven de
schilderingen veel beter bewaard). Vanaf de Renaissance beschouwden machthebbers Romaanse schilderwerken vaak als 'primitief' of 'volks' en lieten ze overschilderen of zelfs verwijderen. Natuurlijk hadden de Romaanse kunstenaars hun beperkingen: van perspectief hadden ze geen benul; met het weergeven van beweging hadden ze de grootste moeite; bij 'groepsportretten' stonden de subjecten als bezemstelen naast elkaar. Maar dat maakt deze werken voor mij juist zo fascinerend.
Van veel kerken is het moeilijk te zeggen of ze ooit schilderingen bezeten hebben en
zo ja, waar die dan zaten. De meest voor de hand liggende plaats voor
deze kunstwerken was de centrale absis, waar dan ook het vaakst
schilderwerken bewaard zijn gebleven. Ook in crypten zijn ze relatief
frequent te vinden, mede omdat verbouwingen daar nauwelijks
voorkwamen. In kerken met een drie- of meerdelige opstand was geen
plaats voor schilderingen in het middenschip, maar bij andere schenen
ze, tenminste in Frankrijk, al evenmin tot het normale repertoire te
behoren. Buiten de crypten waren plafondschilderingen uiterst zeldzaam.
Ook bij deze kunstvorm
waren er een aantal prominente thema's. (1) Christus als heerser. Het
Majestas Domini motief was ook in de schilderkunst het
meest geliefd. Het kwam vrijwel uitsluitend in het gewelf van de
centrale absis voor. Een variatie hierop was de afbeelding van
Christus als keizer, rijdend op een wit paard met een staf in de hand
(het Adventus Imperator thema). (2) Maria tronend op de 'Zetel
der Wijsheid' (Sedes Sapientiae) met de jonge Jezus op schoot.
(3) Het 'Hemelse Jeruzalem' -meestal afgebeeld als een muur met
arcaden of een middeleeuwse stad. De wanden van het middenschip (en een enkele maal het gewelf) boden
plaats aan reeksen bijbelverhalen en heiligenlegenden.
Auxerre, crypte van de Saint-Etienne: adventus imperator
Er bestonden ongetwijfeld
zwervende schildermeesters die op verschillende plaatsen werken
achterlieten. Zo zijn er in Catalonië duidelijk
Italiaans-Byzantijnse invloeden te ontwaren. Kwaliteitsverschillen
doen vermoeden, dat sommige ervan zijn vervaardigd door experts die
na het vervullen van hun opdracht afreisden en de overige
schilderingen aan lokale kunstenaars overlieten. Het lijkt echter
waarschijnlijk dat veel schilderwerken, met name in abdijkerken, door
monniken zijn gemaakt. Per slot van rekening hadden velen van hen
ervaring met boekverluchting (die grote invloed op de schilderkunst
heeft gehad) en was men (in tegenstelling tot wat gebruikelijk was bij de beeldhouwkunst) niet
jaren, zo niet decennia, bezig met het vervaardigen van de kunstwerken.
Integendeel, bij alle schilderwerken betrof het fresco's, die
snel in vochtige kalk moesten worden aangebracht en waaraan later ook
niets meer veranderd kon worden. De ietwat naïeve onbeholpenheid die
uit veel van de taferelen spreekt is daarmee ook goed te verklaren.
Pre- en vroeg-Romaanse schilderingen.
In de vroeg-christelijke kerkversiering in Italië hadden fresco's een ondergeschikte rol, maar
in het Karolingische rijk werd de schilderkunst steeds belangrijker. Er
zijn helaas weinig schilderwerken bewaard gebleven -op de crypte van
de Saint-Germain in Auxerre, de muren van de Sankt Johann in Müstair en een klein aantal andere voorbeelden na.
Sankt Prokulus, Naturns (Zuid-Tirol).
De Sankt Prokulus is een unieke (pre-)Karolingische kerk. Hij dateert uit de eerste helft van de 7e eeuw en is gebouwd op een plek waar eerst een huis stond dat door brand werd verwoest. Op de ruïne is daarna een begraafplaats ontstaan, die een eigen kapel kreeg. Toen in de 17e eeuw het gebied door de pest werd getroffen, stierf een kwart van de inwoners van Naturns. Ze werden in een massagraf naast de kerk bijgezet. Tegenwoordig is er in de naaste omgeving een museum gevestigd, dat zich wijdt aan de 1500 jarige geschiedenis van de menselijke bewoning van de streek en waar tevens Gotische fresco's uit de kerk te bewonderen zijn.
De belangrijkste fresco's in de Sankt Prokulus stammen uit de 8e eeuw en zijn voor- of vroeg-Karolingisch. Het zijn daarmee de oudste schilderingen in het Duitstalige cultuurgebied. Ze handelen over het leven van de heilige Proculus. Deze moest tijdens de christenvervolgingen van de Romeinse keizer Diocletianus de stad Verona, waar hij bisschop was, ontvluchten. Volgens de legende werd hij aan een touw over de muur naar beneden gelaten (fresco 'de schommelaar'). Rond 1400 werd de kerk verhoogd en bij die gelegenheid werd een rij nieuwe fresco's aangebracht.
Sankt Georg en Sankt Peter und Paul, Kloostereiland Reichenau
(werelderfgoed UNESCO sinds 2000).
Hatto (ca. 850-913),
aartsbisschop van Mainz en abt van het in 724 gestichtte klooster Reichenau, ontving in
896 van paus Formosus een aantal relieken van de heilige Georgius en
verdeelde deze onder de kerken die hij bestuurde. Het door hem
gestichte godshuis Sankt Georg in Oberzell kreeg een deel van
het hoofd en kon zich daarom in een grote belangstelling van pelgrims
verheugen.
Mogelijk verschafte dat
rond het jaar 1000 de middelen voor het aanbrengen van een opmerkelijke frescocyclus op de wanden van het middenschip. De fresco's hebben de wonderdaden van Christus tot
onderwerp. De scènes op de noordwand (de waterkant) handelen over
wonderen die met water te maken hebben, terwijl de scènes op de
zuidwand (de kerkhofkant) het opwekken van de doden betreffen. Tussen
de ramen zijn beeltenissen van de apostelen te vinden. De fresco's
werden bij een restauratie in 1880 onder een kalklaag ontdekt en zijn
in verrassend goede staat. [Volgens sommige deskundigen zijn de
schilderingen laat-Karolingisch i.p.v. Ottoons, maar die mening wordt
door slechts weinigen gedeeld.]
De eerste aan Petrus
gewijde kerk stond al vóór 800 op het eiland Reichenau. De bouwheer
was de later zalig verklaarde bisschop Egino van Verona, die er ook
zijn laatste rustplaats vond. Het gebedshuis werd in 1080 afgebroken en
vervangen door een Romaanse nieuwbouw: de Sankt Peter und Paul.
Deze werd in de loop der jaren verscheidene malen gerenoveerd en het
interieur kreeg een barokke aankleding. Gelukkig bleef het uit het begin
van de 12e eeuw stammende fresco in de hoofdabsis behouden. Daar
is het vertrouwde Majestas Domini motief te vinden: Christus
in een mandorla, omgeven door de symbolen van de vier
evangelisten en geflankeerd door Petrus en Paulus. Daaronder bevinden
zich twee zones met afbeeldingen van 12 apostelen en profeten.
Het klooster Reichenau herbergde een befaamde schilderschool, waar monniken werden getraind in het illumineren van manuscripten. De invloed daarvan strekte zich ook uit tot de wandschilderkunst, niet alleen op Reichenau zelf maar in geheel Zuid-Duitsland. Een voorbeeld is de Silvesterkapelle in Goldbach, waar zowel de stijl als de thematiek van de Sankt Georg werden gekopieerd.
Romaanse fresco's in Frankrijk.
In Frankrijk zijn naar
het oordeel van kunsthistorici vier 'scholen' in de wandschilderkunst
te onderscheiden, waarbij moet worden opgemerkt dat het veronderstelde bestaan van een bepaalde stroming soms wordt gebaseerd op één of een beperkt aantal voorbeelden.
(1) De West-Franse stijl. Deze wordt de 'naturalistische' stroming
genoemd en vertoont als enige geen Byzantijnse kenmerken. De
achtergrond is helder en er worden veel aardetinten gebruikt. Voorbeelden van deze stijl zijn te vinden in de Saint-Aignan in Brinay en de Saint-Martin in Lignières-de-Touraine, evenals in het Baptistère Saint-Jean in Poitiers.
De meest bekende exponent
van deze stijl is echter de vroegere abdijkerk Saint-Savin in
Saint-Savin-sur-Gartempe (werelderfgoed van de UNESCO sinds
1983). Dit bouwwerk wordt wel de Romaanse Sixtijnse Kapel genoemd. De kerk stamt oorspronkelijk uit het begin van de 9e eeuw en
werd opgericht ter ere van de heilige gebroeders Savianus en
Cyprianus, die in de vijfde eeuw wegens hun christelijke geloof
Macedonië moesten ontvluchten, elkaar op de oevers van de Gartempe
terugvonden en als martelaren onthoofd werden. In 1010 schonk gravin
Aumonde van Poitou en Aquitaine een groot bedrag voor het zielenheil
van haar familie. Daarvan werd in de periode 1060 tot 1115 de huidige kerk gebouwd en gedecoreerd.
Wat de kerk haar status
als werelderfgoed heeft opgeleverd, is de frescocyclus op het
tongewelf van het middenschip. Deze bestaat uit 36 scènes uit het
Oude Testament (Genesis en Exodus), die met uitzondering van het
zwaarbeschadigde begin uitzonderlijk goed bewaard zijn gebleven. De
scènes zijn niet volgens de bijbelse chronologie gerangschikt.
Daarom gaat men ervan uit dat er verscheidene meesters aan het werk
zijn geweest, die aan de slag gingen zodra een gewelfdeel gereed was.
De details van de schilderingen geven een goed beeld van het
dagelijks leven gedurende de Middeleeuwen.
(2)
De Bourgondische stijl. Hier is sprake van duidelijke Byzantijnse
invloeden. De achtergrond is gewoonlijk blauw en de kleuren zijn
ingetogen. De meest uitgesproken representant is de Chapelle des Moines in Berzé-la-Ville.
Deze werd als een soort
privé retraite-oord gebouwd door abt Hugo van Cluny -die wel wat rust kon gebruiken, want hij was maar liefst 60 jaar (van 1049 tot 1109)
abt van dit toentertijd grootste klooster van de christenheid.
De fresco's dateren vermoedelijk uit de periode 1110-1120. Aangenomen
wordt dat ze zijn uitgevoerd door kunstenaars (monniken?) uit het
klooster van Montecassino in Italië. Centraal
in het koepelfresco staat een meer dan levensgrote, in purper geklede
Christus, die met zijn linkerhand Petrus een spreukband geeft
(symbolisch voor de wetsoverdracht van Petrus aan zijn kerk). Aan
weerszijden van Christus staan apostelen en vier andere
figuren: de abten Berno (stichter van Cluny) en Hugo en de heiligen
Blasius en Vincentius.
Andere fresco's in deze stijl zijn te vinden in de Abbatiale van Saint-Chef en in de Saint-Julien in Brioude.
(3)
De Auvergnese stijl. Deze wordt gekenmerkt door een donkere
achtergrond en verraadt eveneens Byzantijnse invloeden, maar van
ietwat andere aard. De meest uitgesproken representant is het fresco in de refter van de Abbaye Saint-André in Lavaudieu.
(4)
De Catalaanse stijl. Deze is voornamelijk te vinden in de
voorheen tot Catalonië behorende Roussillon. Exponenten van deze stroming zijn de kathedraal van Saint-Lizier en de
kapel van Saint-Martin-de-Fenollar (waar wij helaas geen foto's mochten maken).
Onder
deze stijl zijn ook de fresco's van de église rupestre
Notre-Dame in Vals te rangschikken. Deze intrigerende
kerk heeft drie niveaus: de benedenkerk, stammend uit het eind van
het Karolingische tijdperk en in het bezit van Romaanse fresco's; de bovenkerk, verscheidene malen verbouwd, in het bijzonder in de 19e
eeuw; en de Chapelle Saint-Michel uit de 12e eeuw, in de 14e
eeuw opgenomen in de tour-donjon. De fresco's dateren uit het
eerste kwart van de 12e eeuw en vertonen invloeden van het atelier
van de Meester van Pedret. Ze zijn in de periode 2006-2009 (na ons
bezoek) voorbeeldig gerestaureerd. Over een lengte van drie traveeën
zijn episoden uit het leven van Christus weergegeven. (Foto's fresco's JW)
Romaanse
fresco's in Noord-Spanje.
Hoewel
aan het eind van de 12e eeuw meer dan de helft van het
Iberisch Schiereiland weer in christelijke handen was, zijn Romaanse
wandschilderingen uitsluitend in het noorden van Spanje (en dan nog
voornamelijk in Catalonië) te vinden. Het zijn kwalitatief hoogstaande werken, maar veel zijn er niet meer in kerken te bewonderen. Aan het
begin van de 20e eeuw zijn de meeste Catalaanse fresco's verwijderd en
overgebracht naar een drietal musea: het Museu Nacional d' Art de Catalunya in Barcelona, het Museu Episcopal Vic en het Museu Diocesà de Solsona.
Er
zijn twee stijlen te onderscheiden. (1) De Mozarabische stijl.
Kenmerkend daarvoor is: de vlakke weergave van de figuren, de
verlengde hoofden en de sterke kleuren in de achtergrond.
Representatief voor deze stijl zijn de fresco's van de Sant Sadurní d' Osormont en het fresco van Davids gevecht met Goliath uit de Santa Maria de Taüll.
(2) De Italiaans-Byzantijnse stijl. Deze stroming is vooral in het westen van Catalonië te vinden en vertoont sterke
Noord-Italiaanse invloeden. Als voorbeeld lijken de schilderingen in
de San Pietro al Monte in Civate bij het Comomeer te
hebben gefungeerd. Het atelier van de Meester van Pedret werkte op deze manier. De Italiaanse vorm van de
Byzantijnse stijl was fijner en levendiger dan het origineel.
Daarentegen lijkt de schilder van de beroemde Majestas Domini uit de Sant Climent de Taüll Byzantijnser
dan Byzantijns te zijn geweest. De gelaatstrekken zijn maskerachtig en het gewaad zit
strak in de plooi.
Santa María de Taüll: schildering in de absis (kopie)
Ook
Spanje heeft zijn 'Romaanse Sixtijnse Kapel': het Pantheon de los Reyes in de San Isidoro te León. Het Pantheon werd in de
periode 1054-1067 gebouwd als graftombe voor de vorsten van Castilië
en León. De beroemde fresco's kwamen rond 1180 tot stand. De
kwaliteitsverschillen doen vermoeden dat hier meerdere schilders een bijdrage hebben geleverd. Afgebeeld zijn taferelen uit het Oude
Testament en de levens van Maria en Christus, maar ook allegorische
voorstellingen betreffende de maanden van het jaar en scènes uit het
dagelijks leven van boeren en jagers.
Romaanse
schilderingen in de Duitstalige gebieden.
In
Duitsland laat men het Romaanse tijdperk doorlopen tot het uitsterven van
de Staufische dynastie (1254). Veel van de Romaanse fresco's (waarvan
er behoorlijk wat bewaard zijn gebleven) stammen uit het eind van de
12e en begin van de 13e eeuw. Gedeeltelijk komt dit doordat de
inspiratie die de Ottoonse voorbeelden verschaften in de 11e eeuw
uitgeput raakte en er een artistiek vacuüm ontstond. Dat werd
gaandeweg door Italiaans-Byzantijnse invloeden opgevuld -wat niet
verhinderde dat het kenmerkende Duitse formalisme zichtbaar bleef.
Er is in
de Duitstalige gebieden niet echt sprake van regionale stijlen,
met uitzondering van de laat-Romaanse 'zigzagstijl' in het Rijnland,
die kenmerkend is voor de fresco's in de gewelven van de Sankt Maria in Lys in Keulen (ca. 1250). Hierbij maken de
plooien van de gewaden aan de onderkant scherpe hoeken. Deze fresco's
signaliseren de overgang naar de Gotische schilderkunst. Andere
opmerkelijke fresco's zijn te vinden in: de Sankt Maria zur Höhe in Soest, het klooster Knechtsteden
bij Dormagen; de 'Doppelkirche' Sankt Maria und Sankt Clemens in Schwarzrheindorf en de crypte van het klooster Marienberg in Zuid-Tirol (de hoogstgelegen benedictijner abdij van Europa). Het klooster van Sankt Johann in Müstair bezit naast de Karolingische fresco's op de muren ook prachtige 12e eeuwse Romaanse schilderingen in de absiden, met o.a. de steniging van de heilige Stephanus. Ook de Majestas Domini ontbreekt niet.
[In de Alpen zijn overigens opvallend veel kerken met schilderingen, waarvan een aanzienlijk deel uit de Romaanse periode stamt.]
[In de Alpen zijn overigens opvallend veel kerken met schilderingen, waarvan een aanzienlijk deel uit de Romaanse periode stamt.]
Tot
de meest opvallende exponenten van de Duitse schilderkunst behoren de
beschilderde houten plafonds. Het plafond van de Sankt Martin
in het Zwitserse Zillis (de 'Sixtijnse Kapel van de Alpen') is in de periode 1130 - 1140
vervaardigd. Het telt 153 afbeeldingen en 43 omringende velden. Zij geven episoden uit de levens van Sint Maarten en Christus en het
passieverhaal weer. In de omlijstende velden zijn allegorische dierenfiguren
en rankenornamenten te zien. Het plafond van de Sankt Michael
in Hildesheim meet 27,6 bij 8,7 meter en bestaat uit maar
liefst 1300 gespleten eiken planken (want planken zagen kon men toen nog
niet). Het is tussen 1190 en 1220 ontstaan. Het plafond telt 8
hoofdvelden met als thema de Jesseboom (afstamming van Christus). In
het tweede veld is te zien dat een boom aan de dij van Jesse
ontspruit, die zich door de overige velden kronkelt. Verder zijn er
42 medaillons met de voorvaderen van Christus.
Romaanse
fresco's in Italië.
In
Italië bestonden drie centra van Romaanse schilderkunst:
Montecassino in het zuiden, Rome in het midden en Milaan in het noorden. In alle drie waren duidelijke Byzantijnse invloeden
waar te nemen, wat niet bepaald verbazingwekkend is gezien het feit dat
Byzantium eeuwenlang een groot deel van Italië bezet had gehouden,
de Byzantijnse mozaïeken in met name Ravenna een grote indruk bleven
maken en er intensieve (handels)contacten tussen Byzantium en
Italiaanse steden bestonden.
Abt
Desiderius van Montecassino trok bijvoorbeeld Byzantijnse
kunsternaars en ambachtslieden aan voor het verfraaien van de
Sant'Angelo in Formis. Van daaruit breidden deze nieuwe
Byzantijnse invloeden zich verder uit naar o.a. Bourgondië. In Rome
is de San Clemente een ware schatkist van (Romaanse)
schilderwerken. Deze uit de 4e eeuw stammende kerk heeft een
onderkerk waarin zich fresco's uit verschillende tijdperken bevinden:
een 'Byzantijnse' Madonna uit de 5e eeuw', een Karolingisch fresco van
de Hemelvaart uit de 9e eeuw in het middenschip en een Romaans fresco
over de legende van de heilige Clemens in de voorhal. In Milaan zelf
zijn geen Romaanse schilderingen bewaard gebleven, maar in godshuizen
in kleinere steden in de omgeving wel, zoals de San Pedro al Monte
in Civate (met het beroemde fresco
van het Hemelse Jeruzalem).
Romaanse mozaïeken.
Het
baptisterium San Giovanni in Riva San Vitale stamt uit
de 5e eeuw en is het oudste christelijke bouwwerk van Zwitserland.
Hoewel het gebouw vierkant lijkt, heeft het aan de binnenkant de
'normale' achthoekige vorm. In de loop de tijden is er heel wat aan
veranderd, zo dateert de absis uit de 9e eeuw en is de westelijke
ingang een latere toevoeging. Het gebouw kan bogen op fresco's uit de
12e eeuw. Merkwaardigerwijs is de Majestas Domini niet, zoals
gewoonlijk, te vinden in de hoofdabsis, maar in de nis aan de
linkerkant daarvan. Onder de beeltenis van Christus is een engel met
bazuin afgebeeld en kruipen zielen uit het graf. In de nis aan de
rechterkant is de geboorte van Jezus te zien, met de verkondiging aan
de herders, de droom van Jozef en Maria in een mandorla. De absis
zelf heeft nog slechts enkele fragmenten van een kruisiging uit een
latere periode.
Romaanse mozaïeken.
De
Romeinen waren grote liefhebbers van mozaïeken, zowel op vloeren als
op wanden. De Byzantijnen deden er op dat gebied gaarne nog een
schepje bovenop. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat de
vroeg-christelijke kerken in Italië dikwijls voorzien waren van de
prachtigste mozaïeken, die de eeuwen redelijk ongeschonden trotseerden. Dergelijke decoraties hebben echter één groot nadeel:
ze zijn zeer bewerkelijk, dus duur. In de meeste kerken van later
datum bootste men de Byzantijnse stijl dan ook liever in fresco's na.
Er waren echter uitzonderingen. Soms pronkten ze met een eenzaam mozaïek in een absis, een enkele maal waren ze geheel gedecoreerd met mozaïeken.
San Giusto, Triest.
De
eerste kerk op deze heuvel werd gebouwd in de 6e eeuw, met
gebruikmaking van de resten van Romeinse monumenten. Kort na de
inwijding werd het gebouw verwoest tijdens de inval van de
Longobarden. Tussen de 9e en de 11e eeuw werden twee nieuwe
basilieken op de ruïnes geconstrueerd: de ene gewijd aan Maria en de
andere aan de heilige Justus (Giusto). In de 14e eeuw werden de
basilieken verenigd door van beide een zijbeuk af te breken. Van de
verwijderde stenen werden een nieuwe, assymmetrische façade
en een klokkentoren gebouwd.
Tot
de kostbaarste kunstwerken in de kerk behoren de beide 'Byzantijnse'
mozaïeken, aan het begin van de 13e eeuw vervaardigd door
kunstenaars uit Veneto. In de linkerabsis is Maria te zien met het
kind Jezus op schoot en een aantal apostelen aan de voeten; in de
rechterabsis bevindt zich een afbeelding van Christus geflankeerd
door de heiligen Justus en Servulus.
De
meest bekende schatkamer van de Italiaanse mozaïekkunst uit de Romaanse periode is de San Marco
in Venetië, die niet alleen qua aankleding uitermate
Byzantijns aandoet. De kerk is gebouwd in de vorm van een Grieks
kruis en wordt gedekt door vijf koepels. De huidige versie is de
derde op deze plaats en werd tussen 1063 en 1094 geconstrueerd om
evenals zijn voorgangers een laatste rustplaats te bieden aan de
overblijfselen van de evangelist Marcus.
Deze waren in 828 door Venetianen uit Alexandrië geroofd -ze verborgen, naar verluid, de stoffelijke resten onder een
laag varkensvlees om interventie van islamieten te voorkomen. [Zijn
symbool, de leeuw, werd ook het symbool van Venetië.] De narthex werd
in de periode 1231-1253 toegevoegd, heeft acht kleinere koepels en
'omvat' de westelijke arm van het kruis. Hij telt vijf portalen, die
op de verdieping erboven weerspiegeld worden in blinde arcaden. De
balustrade (Loggia dei Cavalli) biedt plaats aan de kopieën
van vier vergulde bronzen paarden (waarschijnlijk stammend uit de 2e
eeuw), die als buit van de Vierde Kruistocht door Venetiaanse
plunderaars uit Constantinopel zijn meegenomen. De originelen staan in het Museo Marciano op de eerste verdieping van het gebouw. Bij dezelfde gelegenheid
werd ook het beroemde altaarstuk Pala d'Oro geroofd, die nu in
de Clemenskapel te bewonderen is. [grondplan]
In
de binnenruimte van de kerk staan vier machtige pijlers, die (met de
muren), de vijf koepels ondersteunen. Zowel het 'langhuis', als het transept hebben drie beuken. De marmeren vloer is enigszins
golvend, omdat de kerk op palen is gebouwd. De koepels en wanden zijn
bedekt met 4 vierkante kilometer door de gouden achtergrond letterlijk schitterende mozaïeken,
het resultaat van 600 jaar werk. De mooiste stammen uit de 12e en 13e
eeuw en zijn vervaardigd door Venetiaanse kunstenaars die
geïnspireerd werden door Byzantijnse voorbeelden, maar een eigen
stijl ontwikkelden. Latere reconstructies zijn gemaakt naar ontwerpen van briljante schilders als Titiaan en Tintoretto.
De
absis heeft een mozaïek van Christus Pantocrator (een 16e
eeuwse reproductie van een Byzantijns origineel). Daaronder bevinden
zich portretten van de vier heilige beschermers van Venetië:
Nicolaas, Petrus, Marcus en Hermagoras. Deze kunstwerken zijn
waarschijnlijk de oudste van de kerk. Het mozaïek in de centrale
koepel (de Hemelvaart) dateert uit het begin van de 13e eeuw. De westelijke koepel is gewijd aan Pinksteren. De afbeelding was waarschijnlijk de
eerste die (nog in de 12e eeuw) gereed kwam en verraadt zowel
Romaanse als Byzantijnse invloeden. In de oostelijke koepel (boven
het koor) worden de profeten gerepresenteerd. De dwarsbeuk biedt plaats aan taferelen uit het leven van Marcus. De mozaïeken aan de linkerkant
zijn in de 16e en 17e eeuw vernieuwd, die aan de rechterkant zijn nog
de originelen uit de 12e en 13e eeuw. De rechter transeptarm toont
o.a. de wonderbaarlijke herontdekking van de overblijfselen van de
heilige Marcus nadat de tweede basiliek door een brand was verwoest:
hij opent zelf een pilaar waarin zijn sarcofaag blijkt te zijn verborgen.
De narthex bevat mozaïeken uit de 13e eeuw, die verhalen uit Genesis
weergeven. (Foto's San Marco JW)
Normandische
kerken op Sicilië.
Sicilië
was een begerenswaardige bezitting (o.a. lange tijd een van de
grootste graanproducenten) en versleet in de Middeleeuwen dan ook
vele heersers. Het stond eeuwenlang onder bestuur van Byzantium, tot
in 902 het laatste Byzantijnse bolwerk, Traormina, werd veroverd door
Arabische moslims, die het eiland sinds 827 in handen probeerden te
krijgen. Deze werden in de periode 1061 - 1091 op hun beurt onderworpen
door Normandische invallers. De Normandiers waren rond het jaar 1000
door inheemse heersers naar Zuid-Italië gehaald om hen te helpen in
hun strijd tegen de Saracenen, maar werden al spoedig hun bazen de
baas. De Normandische veldheer Robert Guiscard verhief zijn broer
Roger in 1072 tot Graaf van Sicilië. Diens zoon Roger II (1095-1154)
werd in 1130 Koning van Sicilië en verenigde alle Normandische
bezittingen in Zuid-Italië onder één centraal gezag. Met de dood
van Frederik II van Hohenstaufen, een kleinzoon van Roger II, in 1250 eindigde de Normandische heerschappij in Sicilië.
De
Normandiers waren zeer tolerant. Het grootste deel van de bevolking
bestond uit Griekssprekende christenen (al was de hoftaal Frans) en
ook de moslims werd geen strobreed in de weg gelegd. Roger
II sprak uitstekend Arabisch en had islamitische soldaten en
wetenschappers in dienst. Er ontstond in Sicilië een unieke
Byzantijns-Arabisch-Normandische mengcultuur, die fascinerende
bouwwerken heeft opgeleverd. De grandioze mozaïeken waarmee ze
aangekleed werden, moeten zeker tot de Byzantijnse erfenis worden
gerekend.
In 1132 werd op bevel van Roger II begonnen met de bouw van de paleiskapel (Cappella Palatina) van het Palazzo Reale in Palermo. Deze werd bovenop een oudere kapel (ca. 1080) opgetrokken (die voortaan
als crypte fungeerde) en kon reeds in 1140 ingewijd worden. Het betreft een aan Petrus en Paulus gewijde drieschepige basiliek, waarvan de zijbeuken van het middenschip gescheiden worden
door drie spitsbogen. De viering is gedekt door een koepel en het middenschip door een 'Arabisch' houten plafond met honingraatmotief. De oudste mozaïeken (daterend uit de jaren
veertig) zijn te vinden in de absis (Christus Pantocrator), de koepel
en het transept. Ze zijn waarschijnlijk vervaardigd door Byzantijnse
artiesten. Aan de noordkant is een mozaïek te vinden van Johannes de
Doper in de woestijn met daaronder de vijf Griekse kerkvaders. De
mozaïeken in het langhuis zijn wat grover van aard en zijn enige
decennia later vervaardigd door lokale handwerkslieden. Ze hebben
Latijnse i.p.v. Griekse opschriften. Er zijn twee verhalencyclussen:
(1) een oudtestamentische cyclus die op de zuidmuur van het
middenschip begint met het scheppingsverhaal en aan de overzijde
eindigt met scènes uit het leven van Jacob; (2) een cyclus gewijd
aan de wederwaardigheden van de apostelen Petrus en Paulus op de muren van de
beide zijbeuken.
De
kathedraal Santa Maria Nuova in Monreale ontstond in
een recordtijd (1172 - 1176), op initiatief van Rogers kleinzoon
Willem II. Deze drieschepige basiliek heeft twee weertorens, waarvan
de linker onvoltooid is gebleven. In de 18e eeuw werd een
classicistische porticus toegevoegd, die het aanzien behoorlijk
bederft. De onderste delen van de wanden zijn bekleed met marmer, de
bovenste delen met mozaïeken die in totaal meer dan 6.340 vierkante
meter beslaan. Ze zijn in een periode van slechts drie jaar (1179 -
1182) vervaardigd door Byzantijnse en inheemse kunstenaars. De
hoofdabsis is gereserveerd voor Christus als Wereldheerser. Hij wordt
in de noordabsis geflankeerd door Paulus en in de zuidabsis door
Petrus. Het middenschip en de westelijke wand zijn de ondergrond voor
twee rijen mozaïeken met scenes uit Genesis. De muren van de
zijbeuken verhalen de wonderen van Christus, terwijl het transept
scènes uit zijn leven toont, van de verkondiging tot de uitstorting
van de Heilige Geest met Pinksteren.
Romaans houtsnijwerk.
In Romaanse kerken kwamen twee soorten houten beelden veel voor: de Majestat en de Sedes Sapientiae. Een 'Majestat' is een weergave van Christus aan het kruis. In tegenstelling tot later tijden beeldden de kunstenaars in de Romaanse periode Christus bij voorkeur af als 'leider' (Christus regnans) en niet als 'lijder' (Christus patiens). Christus aan het kruis werd levend en getooid in een lange tuniek weergegeven, als symbool voor de overwinning op de dood. Andere kenmerken van dergelijke Romaanse crucifixen zijn de vlakke weergave (hoogstens in half-reliëf) en het vaak uitbundige kleurgebruik. Gewoonlijk waren op de achterkant een Agnus Dei en de symbolen van de evangelisten aangebracht, wat de indruk wekt dat ze in processies werden meegedragen. Ze waren vooral in Catalonië en de Roussillon in vrijwel iedere kerk aanwezig. Een bekend voorbeeld is de Battló Majestat.
Een 'Sedes Sapientiae' is een beeld van een gekroonde Maria, gezeten op een troon, met het kind Jezus (dat er vaak opvallend volwassen uitziet en de hand in een zegenend gebaar opsteekt) op haar schoot. Er is geen enkele interactie tussen Maria en het kind, beiden kijken strak vooruit. Het thema is ontleend aan de Byzantijnse kunst. Na de 8e eeuw verspreidde het zich vanuit Rome over heel West-Europa en het bleef tot de 13e eeuw de belangrijkste Mariatypering. Er zijn tal van beroemde voorbeelden: o.a. de Zwarte Madonna van Montserrat en de Notre-Dame-la-Brune van Tournus (door roet van kaarsen e.d. zijn veel van deze beelden behoorlijk donker geworden, maar er bestaat grote weerstand tegen reiniging).
Romaans gebrandschilderd glas.
Romaans houtsnijwerk.
Saulieu, Musée Pompon
In Romaanse kerken kwamen twee soorten houten beelden veel voor: de Majestat en de Sedes Sapientiae. Een 'Majestat' is een weergave van Christus aan het kruis. In tegenstelling tot later tijden beeldden de kunstenaars in de Romaanse periode Christus bij voorkeur af als 'leider' (Christus regnans) en niet als 'lijder' (Christus patiens). Christus aan het kruis werd levend en getooid in een lange tuniek weergegeven, als symbool voor de overwinning op de dood. Andere kenmerken van dergelijke Romaanse crucifixen zijn de vlakke weergave (hoogstens in half-reliëf) en het vaak uitbundige kleurgebruik. Gewoonlijk waren op de achterkant een Agnus Dei en de symbolen van de evangelisten aangebracht, wat de indruk wekt dat ze in processies werden meegedragen. Ze waren vooral in Catalonië en de Roussillon in vrijwel iedere kerk aanwezig. Een bekend voorbeeld is de Battló Majestat.
Een 'Sedes Sapientiae' is een beeld van een gekroonde Maria, gezeten op een troon, met het kind Jezus (dat er vaak opvallend volwassen uitziet en de hand in een zegenend gebaar opsteekt) op haar schoot. Er is geen enkele interactie tussen Maria en het kind, beiden kijken strak vooruit. Het thema is ontleend aan de Byzantijnse kunst. Na de 8e eeuw verspreidde het zich vanuit Rome over heel West-Europa en het bleef tot de 13e eeuw de belangrijkste Mariatypering. Er zijn tal van beroemde voorbeelden: o.a. de Zwarte Madonna van Montserrat en de Notre-Dame-la-Brune van Tournus (door roet van kaarsen e.d. zijn veel van deze beelden behoorlijk donker geworden, maar er bestaat grote weerstand tegen reiniging).
Abbaye du Thoronet (JW)
In het noorden van Spanje waren houten beeldengroepen van de kruisafname zeer geliefd. Ze zijn slechts zelden in hun geheel bewaard gebleven. Soms zijn delen ervan in verschillende musea terecht gekomen.
Museu Episcopal Vic: deel kruisafname uit de Santa Eulalia d' Erill la Vall (JW)
Romaans gebrandschilderd glas.
Grote
gebrandschilderde ramen zijn een typisch kenmerk van Gotische kerken.
Dat wil niet zeggen dat ze bij hun Romaanse voorgangers in het geheel
niet voorkwamen, maar slechts in bescheiden aantallen. De ramen in
Romaanse kerken waren klein en diepliggend en men had ieder sprankje
wit licht in het interieur hard nodig. Dus als ze al te vinden waren,
dan was dat voornamelijk in het koor. Aangezien er weinig
kunstvoorwerpen zo kwetsbaar zijn als gebrandschilderde ramen (ze
vormen een onweerstaanbare verleiding voor elke vandaal), hebben er
maar enkele overleefd.
De
oudst bekende stukje gebrandschilderd glas uit de Romaanse periode is
de Christ de Wissembourg, een fragment met een
doorsnede van ternauwernood 25 cm met een afbeelding van het hoofd van Christus (ca. 1060),
afkomstig uit de Saint-Pierre-et-Saint-Paul in Wissembourg.
Het fragment werd aan het eind van de 19e eeuw op de zolder van de
abdijkerk gevonden en in de jaren vijftig 'verfraaid' met stukjes
gekleurd glas. Het is nu opgeborgen in een museum. Dat is
eveneens het geval met de vijf ramen met beeltenissen van profeten
uit de Dom van Augsburg, die het nu met kopieën moet doen.
Het magnifieke raam met een afbeelding van de kruisiging van Christus dat in het bezit is van de
kathedraal Saint-Pierre in Poitiers (ca. 1170) verkeert nog
steeds in situ. Er wordt beweerd dat het is geschonken door koning Hendrik II Plantagenêt en koningin Aliénor van Engeland in hoogst eigen persoon. Onderin zijn de executies van Petrus (door omgekeerde kruisiging) en Paulus (door onthoofding, aangezien hij een Romeins staatsburger was) te zien.
Over de Romaanse kunst zijn er op You Tube niet verschrikkelijk veel documentaires te vinden, meestal betreft het kunstuitingen van iets later datum: Illuminations, Treasures of the Middle Ages; The Hidden Masters of the Middle Ages: The Limbourg Brothers; Glories of Medieval Art: The Cloisters; Stil Epochen 4: Frühes Mittelalter und Romanik. In het Spaans: Arte Románico-Cristiano y Europeo.
Een reeks colleges over Middeleeuwse kunst door dr. Vida Hull van de East Tennessee State University is eveneens voorhanden. Het Metropolitan Museum in New York organiseert zondagse lezingen, o.a. over The Cloisters, deel 1 en deel 2.