verhalen, verhandelingen en foto's
woensdag 4 oktober 2006
dinsdag 3 oktober 2006
Perfectie
De eens zo gevierde schrijver ontving de prille doch begaafde journaliste in zijn schitterende villa. Hij wilde het gerucht ontkrachten dat hij aan de Ziekte van Alzheimer leed. Na zijn gast in een pluchen zetel geïnstalleerd en van thee met citroen voorzien te hebben, wees de schrijver op een rij boeken in zijn ook verder rijkelijk gevulde kast. "Mijn oeuvre in chronologische volgorde", onthulde hij met gepaste trots. Het was een indrukwekkend geheel, waarbij echter opviel dat de recentere boeken aanmerkelijk dunner waren dan zijn vroegere werk. Toen de journaliste hier een opmerking over plaatste, haakte de schrijver daar gretig op in. "Daar heb je de crux van de zaak te pakken. Kijk, vroeger was ik een veelschrijver. Drie bladzijden per uur als ik op dreef was. De woorden spoten gewoon uit mijn rollerball. Ik zat overal te pennen, desnoods in bad. Voor de latere versies gebruikte ik een elektrische typemachine, met zo'n handig correctielint. Ieder jaar produceerde ik een dikke pil. Ik werd bejubeld om mijn vlotte pen - in de Telegraaf tenminste. Mijn boeken vlogen als warme broodjes de winkel uit. Daar heb ik dit paleis ook aan overgehouden. Ik was kind aan huis bij talkshows. Vrouwen lagen aan mijn voeten - en niet alleen daar. Maar op den duur vond ik dit frivole gedoe erg onbevredigend. Mijn werk had geen diepgang. Ik worstelde niet met de taal, ik walste ermee. Toen heb ik het roer radicaal omgegooid."U ging uw woorden op een goudschaaltje afwegen", raadde de journalisten, die ook niet vies was van een cliché. "Dat niet alleen", de schrijver sprong op en rommelde in een doos. Hij duwde de journaliste een foto in handen, die ze fronsend van inspanning trachtte te duiden. "Uw studeerkamer?" "Een gevangeniscel", legde de schrijver triomfantelijk uit, "een afgekeurde, te Spartaans voor boeven. Had ik gehuurd om in te werken, want een schrijver moet afzien, niet afgeleid worden. Ik had nauwelijks daglicht. Er stonden alleen een tafeltje en een keukenstoel. Van metaal uiteraard, voor mij geen weke schrijversbillen! Daar zat ik elke dag van tien tot tien. Op zijn minst, want als ik inspiratie had, ging ik tot diep in de nacht door. De typemachine heb ik op de schroothoop gekwakt. In het begin gebruikte ik een vulpen en mauve papier, maar dat was het toch niet helemaal. Vroeger had men de juiste instelling. Primitief schrijfmateriaal is weerbarstig, het dwingt je tot nadenken. Dat bevordert de concentratie. Dus ben ik met een ganzenveer gaan schrijven en mijn eigen lompenpapier gaan maken. In het Openlucht Museum, daar heb ik vrienden. Aan perkament ben ik maar niet begonnen, ik gruw van dode dieren.""Zo'n werkwijze remt de productiviteit natuurlijk", constateerde de journaliste, een van de dunnere boeken ter hand nemend. "Maar het komt de kwaliteit ten goede." De schrijver pakte een recensie: "Vervallen Verleden is een literair meesterwerkje van zeldzame schoonheid, geschreven in een sobere, bronwaterzuivere stijl", droeg hij glimlachend voor. "Zoiets hoort men natuurlijk graag. Maar ik was nog niet geheel content. Mijn geschriften werd nog altijd ontsierd door sporen van gemakzucht. Ik schrijf daarom tegenwoordig met scherpgeslepen spijkers op kleitabletten. Die maak ik zelf. Het is onvoorstelbaar aangenaam met je handen in de klei te wroeten. Dan voel ik me echt een kunstenaar. Tabletten bekrassen gaat natuurlijk langzaam en fouten verbeteren is moeilijk. Daardoor ben ik uiterst spaarzaam met woorden geworden, de lezer moet zich inspannen." "Dat zweemt naar literaire zelfbevrediging", oordeelde de journaliste. Deze naar belediging zwemende opmerking scheen de schrijver echter niet te deren."Die plakken zullen heel wat problemen geven als u het manuscript naar uw uitgever moet sturen."Voor haar geestesoog zag ze de schrijver een kruiwagen vol kleitabletten bij de uitgeverij binnen duwen. "Ik heb er wel eens een paar aan gruzelementen laten vallen", bekende de schrijver, "maar het verhaal zat vast in mijn hoofd, dus dat was geen ramp." De journaliste vroeg of ze zo'n tablet mocht aanschouwen en keek ongelovig toe toen de schrijver er een naar binnen zeulde. Ze had formaat leitje verwacht, niet formaat tafelblad. Hijgend liet de schrijver zijn last zakken. "Toch is dit nog niet geheel je ware. Correctie is nog altijd mogelijk. Ik wil gedwongen zijn in één keer de perfectie te bereiken. Daarom laat ik momenteel stenen tafelen maken, lijkt me ideaal. En dan beitel ik alleen nog maar haiku's." De journaliste keek hem beduusd aan, ze wist niet dat hij ook dichtte."De critici zijn blijkbaar lyrisch, maar verkoopt het ook?" De schrijver haalde zijn schouders op. "Voor geen meter. Het grote publiek wil nu eenmaal rotzooi. Ik verdien nog maar een schijntje van wat ik vroeger binnenharkte, maar gelukkig bestaat er zoiets als het Fonds voor de Letteren. Daar heeft men tenminste smaak." Zoveel financiële offers voor een ideaal, wat een bevlogenheid, dacht de journaliste toen ze opgetogen het pand verliet, met materiaal voor een opzienbarend artikel.
Enige maanden later bezocht ze de schrijver in het ziekenhuis, waar hij na een ernstig, maar met een waas van geheimzinnigheid omgeven ongeluk was opgenomen. Zijn armen zaten tot de ellebogen in het gips en hij leed zichtbaar pijn. "Een van de stenen tafelen is omgedonderd en heeft mijn handen verpletterd", kraaide hij met een onbegrijpelijke opgewektheid. "Eerst vond ik het vreselijk, want het ging fantastisch. Drie woorden per dag, maar die waren dan ook onnavolgbaar. Ik heb wel even in de piepzak gezeten, want ik was bang dat ik in het vervolg een secretaresse zou moeten dicteren - als een soort Simenon." Hij trok een gezicht alsof hij iets smerigs proefde. "Of nog erger, een tekstverwerker zou moeten benutten, aangezien ik vermoedelijk nog wel een bruikbare vinger over heb. Maar toen kreeg ik een lumineus idee." Hij hees zich moeizaam overeind en deponeerde een eeltige voet op de deken, verwoed met de tenen wiebelend. "Voetkalligrafie! Dat is nog nooit vertoond, wed ik. Ik zie totaal nieuwe vista's voor me. Ook inhoudelijk. Een handicap geeft je leven toch een heel bijzondere dimensie. Ik heb nooit waarlijk geleden en ervoer dat niet eens als een gemis. Nu heb ik de potentie om tot in het diepst van mijn wezen te reiken en de wereld iets waardevols te schenken." Wat restte de journaliste anders dan hem te feliciteren met zijn nieuwe inspiratiebron. Tegen zoveel kunstenaarspassie kon ze niet op en ze erkende dan ook deemoedig: "Ik ben maar een platvloerse broodschrijfster, zo'n lijdensweg zou aan mij niet besteed zijn." Zwaar onder de indruk verliet ze het ziekenhuis, treurend om de beperktheid van haar eigen talent.
Enige maanden later bezocht ze de schrijver in het ziekenhuis, waar hij na een ernstig, maar met een waas van geheimzinnigheid omgeven ongeluk was opgenomen. Zijn armen zaten tot de ellebogen in het gips en hij leed zichtbaar pijn. "Een van de stenen tafelen is omgedonderd en heeft mijn handen verpletterd", kraaide hij met een onbegrijpelijke opgewektheid. "Eerst vond ik het vreselijk, want het ging fantastisch. Drie woorden per dag, maar die waren dan ook onnavolgbaar. Ik heb wel even in de piepzak gezeten, want ik was bang dat ik in het vervolg een secretaresse zou moeten dicteren - als een soort Simenon." Hij trok een gezicht alsof hij iets smerigs proefde. "Of nog erger, een tekstverwerker zou moeten benutten, aangezien ik vermoedelijk nog wel een bruikbare vinger over heb. Maar toen kreeg ik een lumineus idee." Hij hees zich moeizaam overeind en deponeerde een eeltige voet op de deken, verwoed met de tenen wiebelend. "Voetkalligrafie! Dat is nog nooit vertoond, wed ik. Ik zie totaal nieuwe vista's voor me. Ook inhoudelijk. Een handicap geeft je leven toch een heel bijzondere dimensie. Ik heb nooit waarlijk geleden en ervoer dat niet eens als een gemis. Nu heb ik de potentie om tot in het diepst van mijn wezen te reiken en de wereld iets waardevols te schenken." Wat restte de journaliste anders dan hem te feliciteren met zijn nieuwe inspiratiebron. Tegen zoveel kunstenaarspassie kon ze niet op en ze erkende dan ook deemoedig: "Ik ben maar een platvloerse broodschrijfster, zo'n lijdensweg zou aan mij niet besteed zijn." Zwaar onder de indruk verliet ze het ziekenhuis, treurend om de beperktheid van haar eigen talent.
maandag 2 oktober 2006
zondag 1 oktober 2006
Amandelen
Ik stam uit een gezond en weinig door ongelukken bezocht geslacht. Gedurende meer dan een halve eeuw heb ik slechts één dag in het ziekenhuis gelegen: toen ik als vijfjarige mijn amandelen moest afstaan.
Ziekenhuizen kende ik tot dan toe alleen van zeldzame bezoeken aan minder robuste vrienden en verwanten: zoals mevrouw De Vries, onze benedenbuurvrouw, wanneer haar chronische bronchitis weer eens was verergerd tot pleuritis (niet in de laatste plaats omdat ze stug bleef doorroken); of mijn grootmoeder toen ze aan haar galblaas was geopereerd. Deze visite had enige onrust bij mij gewekt, aangezien het chirurgendom werd ontmaskerd als een stelletje sadistische slagers. Oma liet ons namelijk met de air van een martelares de enorme hechting zien die haar buik bijkans in tweeën deelde en verhaalde verontwaardigd hoe de chirurg op haar verwijt dat het litteken wel erg royaal was uitgevallen grijnzend had geriposteerd: “Ach mevrouw, ik houd nu eenmaal van een forse handtekening.” Ik had me vast voorgenomen zulke kwelgeesten uit handen te blijven. Aangezien de ervaring me geleerd had dat alleen oude mensen in het ziekenhuis belandden, zou het echter nog wel een eeuwigheid duren voor ik zelf onder het mes moest. Dacht ik.
Dat bleek een vergissing. Gedurende mijn peuterjaren werd ik geplaagd door veelvuldige verkoudheden, soms overgaand in angina, en sinds ik de kleuterschool bezocht was dit alleen maar erger geworden. Onze huisarts gaf de strijd uiteindelijk op en verwees me naar een KNO-specialist. Deze tuurde ingespannen in mijn keel, mompelde iets over witte puntjes en deelde toen het vonnis mee: mijn tonsillen moesten eruit. Daar was men in die tijd niet kinderachtig mee. Onze huisarts was katholiek en dus betrad ik op een herfstige morgen het R(ooms) K(atholieke) Z(iekenhuis), ouderwetser en deftiger dan het concurrerende Diaconessenhuis. Tot mijn grote teleurstelling was ik niet ziek genoeg voor de ambulance: mijn moeder bracht me op de fiets. Het RKZ-interieur kwam me weinig rooms en weinig ziekenhuisachtig voor. Er dwaalden geen nonnen door de betegelde gangen, er weerklonk geen gekerm van achter de deuren en het rook er naar eten in plaats van medicijnen. Natuurlijk was ik door mijn ouders goed voorgelicht. Van de operatie zelf zou ik niets merken. Na afloop zou ik wel een beetje keelpijn hebben, maar ik zou zoveel ijs mogen eten als ik lustte. Dat was een aanlokkelijk vooruitzicht, want gewoonlijk kregen we alleen tijdens de zomervakantie nu en dan een ijsje. Toch moest ik een brok wegslikken toen ik in de hal (want ouders mochten niet in de kinderboxen komen) aan een verpleegster werd overgedragen, tezamen met mijn splinter-nieuwe koffertje. Maar ik had me vast voorgenomen niet te huilen en ik liet dan ook geen traan toen ik aan de hand van de zuster de hol klinkende trap beklom.
De kinderboxen waren deprimerende hokjes van twee bij twee meter, voorzien van een torenhoog bed, een commode en een mini-wc. Aan de achterzijde was een raam, van waaruit men zicht had op een grote zaal. Daar lagen de kinderen die echt ziek waren. Tot mijn ergernis moest ik direct mijn pyjama aan en het bed in. Prompt kreeg ik een vernederende thermometer in mijn achter-werk. Daarna moest ik vastend de uren tot de ingreep beiden. Gelukkig kwam er spoedig een medeslachtoffer buurten. Je mocht deze gevangeniscellen niet uit, maar daar had zij lak aan. In haar kielzog ging ik de afdeling inspecteren. Alle boxen waren gevuld en de meeste kinderen bleken een stuk jonger dan ik. Op slag vond ik mezelf niet meer zo zielig. ’s Middags werden we met z’n allen op een rijdend bed geladen. Een broeder sjeesde met de joelende meute door de gangen. We werden in een wachtkamer vol spelletjes neergepoot en aanvankelijk amuseerden we ons prima. Naarmate er meer kinderen verdwenen, nam de beklemming echter toe. Als op-een-na-oudste was ik als op-een-na-laatste aan de beurt. Toen mijn tijd gekomen was, ging ik gewillig mee, verheugd dat ik niet als enige overbleef.
Ik werd de helverlichte operatiezaal binnengeleid, moest op schoot gaan zitten bij een man met een zwartglanzend laken om en kreeg een kapje over mijn neus. Voor ik het bewustzijn verloor zag ik nog hoe de chirurg een griezelig uitziend instrument open klapte.
Toen ik bijkwam, ietwat eerder als gepland vermoedelijk, zat ik in een rolstoel op weg naar mijn box. Ik had een katoenen zak om mijn mond die vol bloed leek te zitten en die door de zuster haastig werd verwijderd. Deze overdaad aan bloed was verdacht. Hield de amandelknipper soms ook van een forse handtekening? Had hij mijn hele keel open geknipt? De zuster legde me in bed met een doek over het hoofdkussen, want ik bloedde nog steeds een beetje. Daarna werd ik aan mijn lot overgelaten. Wij kregen geen bezoek, in tegenstelling tot de kinderen op zaal. Dat vond ik erg gemeen. Enkele bezoekers blikten door het raam naar binnen en zwaaiden naar me. Even dacht ik dat het mijn ouders waren.
De hele nacht deed ik geen oog dicht. Nu en dan kwam een verpleegster kijken en gaf me wat te drinken. Veel dorst had ik niet. Mijn keel deed flink pijn. Halverwege de nacht viel Ollie, mijn enige toeverlaat, op de grond en ik durfde niet uit bed te klimmen om hem te pakken. Eigenlijk was Ollie de beer van mijn zusje. Mijn eigen exemplaar was door al te intensieve interactie al lang geleden gesneuveld en ik achtte mijzelf te groot voor een nieuwe. Bij deze beproeving had ik de geestelijke bijstand van een knuffelbeest echter hard nodig.
Wat was ik blij toen de ochtend aanbrak. Ik kreeg een pilletje tegen de pijn en moest mezelf aankleden. In de polikliniek wachtten we op verlossing. Maar al wie er kwam, mijn moeder was er niet bij. Tenslotte bleef ik moederziel alleen over. Eindelijk arriveerde ze. Stipt op tijd, want officieel mochten we pas om negen uur worden opgehaald –een regel die door de andere ouders simpelweg genegeerd was. Ik had me niet helemaal aan mijn voornemen kunnen houden: mijn moeder trof me triest snuffend aan. Onder de klanken van het intro van het radioprogramma Moeders Wil Is Wet verliet ik opgelucht het ziekenhuis.
Thuis moest ik meteen voor enige dagen plat en ik leerde nog een belangrijke les: eet nooit banaan als je amandelen net geknipt zijn.
Ziekenhuizen kende ik tot dan toe alleen van zeldzame bezoeken aan minder robuste vrienden en verwanten: zoals mevrouw De Vries, onze benedenbuurvrouw, wanneer haar chronische bronchitis weer eens was verergerd tot pleuritis (niet in de laatste plaats omdat ze stug bleef doorroken); of mijn grootmoeder toen ze aan haar galblaas was geopereerd. Deze visite had enige onrust bij mij gewekt, aangezien het chirurgendom werd ontmaskerd als een stelletje sadistische slagers. Oma liet ons namelijk met de air van een martelares de enorme hechting zien die haar buik bijkans in tweeën deelde en verhaalde verontwaardigd hoe de chirurg op haar verwijt dat het litteken wel erg royaal was uitgevallen grijnzend had geriposteerd: “Ach mevrouw, ik houd nu eenmaal van een forse handtekening.” Ik had me vast voorgenomen zulke kwelgeesten uit handen te blijven. Aangezien de ervaring me geleerd had dat alleen oude mensen in het ziekenhuis belandden, zou het echter nog wel een eeuwigheid duren voor ik zelf onder het mes moest. Dacht ik.
Dat bleek een vergissing. Gedurende mijn peuterjaren werd ik geplaagd door veelvuldige verkoudheden, soms overgaand in angina, en sinds ik de kleuterschool bezocht was dit alleen maar erger geworden. Onze huisarts gaf de strijd uiteindelijk op en verwees me naar een KNO-specialist. Deze tuurde ingespannen in mijn keel, mompelde iets over witte puntjes en deelde toen het vonnis mee: mijn tonsillen moesten eruit. Daar was men in die tijd niet kinderachtig mee. Onze huisarts was katholiek en dus betrad ik op een herfstige morgen het R(ooms) K(atholieke) Z(iekenhuis), ouderwetser en deftiger dan het concurrerende Diaconessenhuis. Tot mijn grote teleurstelling was ik niet ziek genoeg voor de ambulance: mijn moeder bracht me op de fiets. Het RKZ-interieur kwam me weinig rooms en weinig ziekenhuisachtig voor. Er dwaalden geen nonnen door de betegelde gangen, er weerklonk geen gekerm van achter de deuren en het rook er naar eten in plaats van medicijnen. Natuurlijk was ik door mijn ouders goed voorgelicht. Van de operatie zelf zou ik niets merken. Na afloop zou ik wel een beetje keelpijn hebben, maar ik zou zoveel ijs mogen eten als ik lustte. Dat was een aanlokkelijk vooruitzicht, want gewoonlijk kregen we alleen tijdens de zomervakantie nu en dan een ijsje. Toch moest ik een brok wegslikken toen ik in de hal (want ouders mochten niet in de kinderboxen komen) aan een verpleegster werd overgedragen, tezamen met mijn splinter-nieuwe koffertje. Maar ik had me vast voorgenomen niet te huilen en ik liet dan ook geen traan toen ik aan de hand van de zuster de hol klinkende trap beklom.
De kinderboxen waren deprimerende hokjes van twee bij twee meter, voorzien van een torenhoog bed, een commode en een mini-wc. Aan de achterzijde was een raam, van waaruit men zicht had op een grote zaal. Daar lagen de kinderen die echt ziek waren. Tot mijn ergernis moest ik direct mijn pyjama aan en het bed in. Prompt kreeg ik een vernederende thermometer in mijn achter-werk. Daarna moest ik vastend de uren tot de ingreep beiden. Gelukkig kwam er spoedig een medeslachtoffer buurten. Je mocht deze gevangeniscellen niet uit, maar daar had zij lak aan. In haar kielzog ging ik de afdeling inspecteren. Alle boxen waren gevuld en de meeste kinderen bleken een stuk jonger dan ik. Op slag vond ik mezelf niet meer zo zielig. ’s Middags werden we met z’n allen op een rijdend bed geladen. Een broeder sjeesde met de joelende meute door de gangen. We werden in een wachtkamer vol spelletjes neergepoot en aanvankelijk amuseerden we ons prima. Naarmate er meer kinderen verdwenen, nam de beklemming echter toe. Als op-een-na-oudste was ik als op-een-na-laatste aan de beurt. Toen mijn tijd gekomen was, ging ik gewillig mee, verheugd dat ik niet als enige overbleef.
Ik werd de helverlichte operatiezaal binnengeleid, moest op schoot gaan zitten bij een man met een zwartglanzend laken om en kreeg een kapje over mijn neus. Voor ik het bewustzijn verloor zag ik nog hoe de chirurg een griezelig uitziend instrument open klapte.
Toen ik bijkwam, ietwat eerder als gepland vermoedelijk, zat ik in een rolstoel op weg naar mijn box. Ik had een katoenen zak om mijn mond die vol bloed leek te zitten en die door de zuster haastig werd verwijderd. Deze overdaad aan bloed was verdacht. Hield de amandelknipper soms ook van een forse handtekening? Had hij mijn hele keel open geknipt? De zuster legde me in bed met een doek over het hoofdkussen, want ik bloedde nog steeds een beetje. Daarna werd ik aan mijn lot overgelaten. Wij kregen geen bezoek, in tegenstelling tot de kinderen op zaal. Dat vond ik erg gemeen. Enkele bezoekers blikten door het raam naar binnen en zwaaiden naar me. Even dacht ik dat het mijn ouders waren.
De hele nacht deed ik geen oog dicht. Nu en dan kwam een verpleegster kijken en gaf me wat te drinken. Veel dorst had ik niet. Mijn keel deed flink pijn. Halverwege de nacht viel Ollie, mijn enige toeverlaat, op de grond en ik durfde niet uit bed te klimmen om hem te pakken. Eigenlijk was Ollie de beer van mijn zusje. Mijn eigen exemplaar was door al te intensieve interactie al lang geleden gesneuveld en ik achtte mijzelf te groot voor een nieuwe. Bij deze beproeving had ik de geestelijke bijstand van een knuffelbeest echter hard nodig.
Wat was ik blij toen de ochtend aanbrak. Ik kreeg een pilletje tegen de pijn en moest mezelf aankleden. In de polikliniek wachtten we op verlossing. Maar al wie er kwam, mijn moeder was er niet bij. Tenslotte bleef ik moederziel alleen over. Eindelijk arriveerde ze. Stipt op tijd, want officieel mochten we pas om negen uur worden opgehaald –een regel die door de andere ouders simpelweg genegeerd was. Ik had me niet helemaal aan mijn voornemen kunnen houden: mijn moeder trof me triest snuffend aan. Onder de klanken van het intro van het radioprogramma Moeders Wil Is Wet verliet ik opgelucht het ziekenhuis.
Thuis moest ik meteen voor enige dagen plat en ik leerde nog een belangrijke les: eet nooit banaan als je amandelen net geknipt zijn.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Blogarchief
Over mij
- SK
- Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.