verhalen, verhandelingen en foto's

zondag 24 juni 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 2.


DE WEDEROPSTANDING VAN DE BAROKMUZIEK.

Muzikale ontwikkelingen volgen elkaar, zoals alle maatschappelijke ontwikkelingen, in steeds sneller tempo op. Duurde in de muziek de middeleeuwse periode 900 jaar (500 -1400) en het renaissancetijdperk 200 jaar (1400-1600), voor de Barok wordt slechts 150 jaar gerekend (1600-1750) en de klassieke periode liep in 1820 ten einde. Daarna werd het allemaal een stuk verwarrender.

In het werk van Claudio Monteverdi (1567-1643) ziet men de overgang van de Renaissance naar de Barok in de praktijk (hij schreef o.a. de eerste echte opera) en de dood van twee van de grootste barokcomponisten, Johann Sebastian Bach (1685-1750) en Georg Friedrich Händel (1685-1759), markeert het einde. Het andere lid van de ‘grote drie’, Antonio Vivaldi (1678-1741), was hen al voorgegaan. Andere belangrijke componisten waren Jean-Baptiste Lully (1632-1687) [documentaire], Henry Purcell (1659-1695), Georg Philipp Telemann (1681-1767) en Jean-Philippe Rameau (1683-1764).

Tijdens de Barok veranderde er nogal wat in de muzikale uitvoeringspraktijk. Bestonden muziekgezelschappen voor die tijd vaak uit consorts van verwante instrumenten in verschillende toonhoogten (de uitzonderingen werden broken consort genoemd), tijdens de Barok werden gemengde ensembles bestaande uit een variëteit aan strijk-, blaas- en tokkelinstrumenten de norm. In de Renaissance werd het instrument dat een compositie moest spelen vaak niet geëxpliciteerd, terwijl in de Barok werd gecomponeerd voor specifieke instrumenten. De polyfone (meerstemmige) muziek maakte steeds meer plaats voor solo’s (vocaal of instrumentaal) met begeleiding. Van groot belang hierbij was de basso continuo (‘doorgaande bas’, te vergelijken met de ritmesectie van een rockgroep). Deze bestond uit een wisselende combinatie van cello, contrabas, luit, orgel en klavecimbel. Indien er slechts één instrument werd gebruikt, was dat meestal de klavecimbel, die vaak kortweg continuo werd genoemd. Nieuwe, gewoonlijk technisch superieure, instrumenten verdrongen oudere soortgenoten. Zo zag deze periode de opkomst van de hobo en de viool, die de viola da gamba (‘beenviool’) verving en niet van dit strijkinstrument afstamde, maar van de middeleeuwse rebec. De viola da gamba wordt rechtop gehouden, wordt onderhands bespeeld en telt zes snaren, terwijl de viool onder de kin wordt geklemd, bovenhands wordt bespeeld en vier snaren telt. De nieuwe instrumenten waren beter geschikt voor het vertolken van solo’s.

Ook ontstonden er nieuwe muziekvormen zoals het concerto grosso (kleine groep solisten –meestal twee violen en een cello- met begeleiding). De pionier van het concerto grosso was Arcangelo Corelli (1653-1713). Ze bestonden meestal uit vier à zes delen met een wisselend tempo. Daaruit kwam later het concerto (solo-instrument met begeleiding) voort, dat gewoonlijk uit drie delen bestond. De suite was een meerdelig muziekstuk , waarin een ouverture werd gevolgd door een aantal dansen (zoals een menuet, sarabande, of gavotte). In de vocale muziek trad de aria steeds meer op de voorgrond, in de vorm van de da capo (letterlijk: vanaf het begin) aria, waarvan de tekst uit drie strofes van niet meer dan een regel of zes bestond, in de vorm A B A. Tijdens de herhaling van het eerste couplet werd de solist geacht deze met vocale versieringen te verfraaien (wat tegenwoordig lang niet altijd meer gebeurt).

Barokcomponisten waren geen vrij scheppende kunstenaars. Ze hadden een vaste dienstbetrekking als cantor bij een kerk (zoals Bach), muziekleraar bij een instelling (zoals Vivaldi), kapelmeester bij een vorst (zoals de meesten), of ze bestierden een eigen operagezelschap (zoals Händel). Ze waren hun eigen impresario, hun eigen orkestmanager en hun eigen dirigent, functies die later gesplitst werden. Ze componeerden wat hun patroon of hun publiek horen wilde. Originaliteit was niet overmatig belangrijk. Bach, tegenwoordig als een van de grootste componisten beschouwd (zo niet de grootste) recyclede niet alleen zijn eigen composities (zo doken delen van zijn Brandenburgse Concerten als sinfonia op in zijn cantates), maar speelde ook onbekommerd leentjebuur bij (Italiaanse) collega's. Vivaldi's Concert voor Vier Violen werd bij Bach bijvoorbeeld een Concert voor Vier Piano's.

Veel muziekstukken uit de barokperiode raakten na het overlijden van de componist in de vergetelheid en werden in geen 200 jaar meer gespeeld. Dat overkwam zelfs Bach met zijn cantates. In de loop van de twintigste eeuw vond echter een herwaardering plaats en de afgelopen decennia is er zelfs sprake van een heuse revival. Barokensembles schieten als paddenstoelen uit de grond; barokopera’s behoren weer tot het standaardrepertoire; bekende vertolkers als Cecilia Bartoli en Andreas Scholl hebben de sterrenstatus bereikt en maar liefst zes dirigenten(koppels) [Helmut Rilling, Gustav Leonhardt/Nikolaus Harnoncourt, Ton Koopman, Pieter-Jan Leusink, John Eliot Gardiner en Maazaki Suzuki) hebben de complete cantates van Bach (ca. 80 uur muziek) op cd vastgelegd, of zijn daarmee bezig. [Ton Koopman heeft zich daarna op de werken van Dietrich Buxtehude (1637-1707) gestort.] De componisten die tegenwoordig het meest geliefd zijn werden door hun tijdgenoten echter niet altijd het meest gewaardeerd (Telemann was bijvoorbeeld veel populairder dan Bach).

De redenen voor deze opleving zijn niet zo moeilijk te vinden. (1) Barokmuziek swingt (vooral die van Bach –dat wist Ekseption al). Of liever gezegd, barokmuziek kan swingen, want vaak werd het tempo door de componist niet aangegeven en het bepalen daarvan aan de uitvoerenden overgelaten. Het tempo is wat de dirigent ervan maakt –en dirigenten houden tegenwoordig van opschieten. (2) Barokmuziek is goedkoop. Met 2 eerste violen, 2 tweede violen, 2 altviolen, 2 cello’s, een luit en een klavecimbel kan men een groot deel van het repertoire al spelen (en niet zelden kan men met nog minder deelnemers uit de voeten). Voegt men aan het gezelschap nog 2 hobo’s, een fagot, een orgel, een contrabas, 2 (dwars/blok)fluiten en enig koperwerk (baroktrompetten en hoorns) toe, dan kan men alle muziek uitvoeren. Dat levert dus een kamerorkest van 10 à 20 musici op. Een beetje symfonieorkest is drie maal zo groot en wil men Wagner of Mahler kunnen spelen, dan is een opstelling van meer dan 100 man nodig. Grote orkesten halen ca. 90% van hun inkomsten uit subsidies, barokensembles nog geen 25%. In deze economisch moeilijke tijden is dat een groot voordeel.

In Frankrijk, waar bijna alle staatssubsidies richting Parijs vloeien (vooral het Boulez-imperium verslindt miljoenen), is er een trend dat kleinere steden zichzelf cultureel op de kaart zetten door het organiseren van een barokfestival of het faciliteren van een barokorkest. Het onooglijke Caen biedt al vele jaren een onderkomen aan Les Arts Florissants van de Frans-Amerikaanse pionier William Christie; Les Musiciens du Louvre van Marc Minkowski zijn naar Grenoble vertrokken en Metz maakt goede sier met het ensemble Orfeo 55 van contra-alt Nathalie Stutzmann (dat resideert in l’Arsenal, een voormalige kazerne waar haar overgrootmoeder vroeger de hemden van de officieren streek). De samenstelling van de orkesten varieert sterk, al naar gelang de muziek die gespeeld wordt. Barokmuzikanten zijn noodgedwongen flexibel, want ze moeten in minstens twee à drie ensembles spelen om het hoofd boven water te houden. Zo is violist Thibault Noally niet alleen in de gelederen van Marc Minkowski en Nathalie Stutzmann te bewonderen, maar maakt hij ook deel uit van het gezelschap OpusFive van de Amerikaanse mezzosopraan Jennifer Larmore.

Ook andere landen koesteren barokorkesten, o.a. Europa Galante (van Fabio Biondi) en Il Giardino Armonico (van Giovanni Antonini) in Italië, het Freiburger Barockorchester (van Petra Müllejans en Gottfried von der Golz) in Duitsland, Concerto Copenhagen (van Lars Ulrik Mortensen) in Denemarken, Collegium 1704 (van Vaclav Luks) in Tsjechië, The English Baroque Soloists (van John Eliot Gardiner) en The King's Consort (van Robert King) in Groot-Brittannië. De barokmuziek heeft zelfs niet-westerse landen veroverd. Zo heeft de Japanse dirigent Maazaki Suzuki veel succes met zijn Bach Collegium Japan. Nederland blaast een flink partijtje mee waar het de barokmuziek betreft (mede door de traditie op het gebied van de Matthäus-Passion), maar de gezelschappen in de Lage Landen hebben het tegenwoordig moeilijk. Het Amsterdam Baroque Orchestra van Ton Koopman werd flink in zijn subsidie gekort en La Petite Bande van de Belg Sigiswald Kuijken dreigt hetzelfde te overkomen. [Kuijken heeft o.a. de viola da spalla aan de vergetelheid ontrukt.]

Grote symfonieorkesten waren tot voor kort bijzonder vrouwonvriendelijk. Als de muzikanten ballotagerecht hadden, werden vrouwen zelfs systematisch buitengesloten. Herbert von Karajan, bijvoorbeeld, raakte gebrouilleerd met de Berliner Philharmoniker nadat de veelbelovende klarinettiste Sabine Meyer door haar collega’s was weggestemd (haar toon zou niet bij het orkest hebben gepast). Hij beschouwde het, terecht, als puur seksisme. [Meyer zou pas vele jaren later als solist weer met het orkest concerteren.] Hoewel er tegenwoordig enige verbetering geconstateerd kan worden, zijn vrouwen in dergelijke orkesten nog altijd verre in de minderheid. In barokensembles spelen vrouwen een veel vooraanstaander rol. Nathalie Stutzmann is bepaald niet de enige dirigente. Bekende orkestleiders zijn Emmanuelle Haïm (Le Concert d’Astrée), Jeanne Lamon (Tafelmusik) en Christina Pluhar (L’Arpeggiata). [Deze groep met zijn mengeling van vroege barokmuziek en Zuid-Europese (recentelijk ook Zuid-Amerikaanse) volksmuziek is een van de verrassendste ontdekkingen van mijn barokverkenningen, daarom als toegift de video van hun recente programma Teatro d'Amore met o.a. Philippe Jaroussky.] In barokorkesten ligt het percentage vrouwen aanzienlijk hoger (sommige worden bijwijlen zelfs compleet door vrouwen gedomineerd). Zij zijn ook actief als solist of concertmeester. Jammer dat de barokscène de laatste jaren steeds meer het toneel is geworden van een regelrechte ‘strijd tussen de seksen’ (waarover later meer).

Omdat zoveel ensembles in dezelfde vijver vissen, is de drang om met iets nieuws te komen groot. Vele orkestleiders en prominente solisten duiken de archieven in om nieuw materiaal te vinden, of ze engageren een musicoloog om dat voor hen te doen. Regelmatig komen er onbekende werken aan het licht, met name van Vivaldi. In hun queeste om origineel te zijn gaan sommigen heel ver. Zo heeft de laatste cd van Christina Pluhar afgezien van de instrumentatie weinig meer met de Barok te maken volgens enkele critici.    

Sommige gebruikers van You Tube zijn behoorlijk gedreven en maken van hun bijdragen ware kunstwerken.  Opmerkelijk is het werk van de Braziliaanse alleskunner Eduardo Antonello, die een reeks video's heeft gemaakt met muziek uit de late Renaissance en vroege Barok (plus een aantal eigen composities in dezelfde stijl), waarin hij zelf het merendeel van de instrumenten (tot meer dan 10 aan toe) bespeelt. Voor de eerste kennismaking met het vocale barokrepertoire is deze playlist zeer geschikt. Met o.a. David Daniels, Karina Gauvin, Vivica Genaux, Ann Hallenberg, Lorraine Hunt Lieberson, Topi Lehtipuu, Marie-Nicole Lemieux, Mary-Ellen Nesi en Anne Sofie von OtterEen rondgang door de instrumentele muziek wordt geboden door de playlist van het Amerikaanse ensemble (met Nederlandse inbreng) Voices of Music.

Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.