DE GROTE DRIE.
(1) Antonio
Vivaldi
Antonio Lucio Vivaldi
werd op 4 maart 1678 geboren in Venetië, in een gezin dat uiteindelijk zes
kinderen zou tellen. Zijn vader, Giovanni Battista, was barbier voor hij
professioneel violist werd. Hij leerde zijn zoon viool spelen en trad daarna
overal in de Republiek Venetië met hem op, waardoor Antonio een virtuoze
violist werd. Op 15-jarige leeftijd begon hij voor priester te studeren en tien
jaar later (in 1703) werd hij gewijd. Zijn bijnaam Il Prete Rosso dankte hij aan zijn rode haardos. Vanwege zijn
slechte gezondheid (hij leed vermoedelijk aan astma) werd hij vrijgesteld van het celebreren van de mis. Dat weerhield hem er niet van zich
met overgave op de muziek te storten.
Spoedig kreeg hij een aanstelling als muziekleraar in het Ospedale della Pietà, een combinatie van weeshuis, klooster en muziekschool. Met
onderbrekingen zou hij daar meer dan dertig jaar werken, uiteindelijk als maestro di’ concerti, en hij schreef er
zijn belangrijkste werken. In de Ospedale
werden wezen en te vondeling gelegde kinderen (o.a. van prostituees) verzorgd
–later zelfs de bastaardkinderen van de adel. De jongens vertrokken als ze
vijftien werden, de meisjes kregen muziekles. De meest getalenteerden bleven in
de instelling wonen en werden ingelijfd bij het fameuze koor of orkest. Veel van Vivaldi’s beroemdste
composities waren bestemd voor hen. Hij was echter niet onomstreden. Ieder jaar
moest zijn aanstelling opnieuw worden bevestigd en in 1709 stemde een
meerderheid van de bestuurders tegen hem. Het jaar daarop werd hij
teruggeroepen.
Als bijbaan werd Vivaldi impresario
van het Teatro Sant’Angelo waarvoor
hij ook opera’s componeerde. De eerste, Ottone
in villa, ontstond in 1713. Er zijn 50 opera’s teruggevonden, zelf beweerde
hij er 94 te hebben geschreven. Ook wijdde hij zich aan het componeren van
oratoriums. De meest bekende is Juditha triumphans.
Rond 1718 werd Vivaldi een positie aangeboden als kapelmeester
bij de gouverneur van Mantua. Hij bleef daar drie jaar, gevolgd door een kort
verblijf in Milaan. In 1722 verhuisde hij naar Rome, waar hij de sympathie
genoot van Paus Benedictus XIII, en pas in 1725 was hij weer terug in Venetië.
In dat jaar componeerde hij zijn meest bekende werk: De Vier Jaargetijden. Gedurende de periode na 1725 steeg Vivaldi’s
roem tot grote hoogten. Hij kreeg opdrachten van edelen en vorsten en reisde
naar Wenen en Praag voor de opvoering van zijn opera Farnace.
Tijdens zijn verblijf in Mantua had Vivaldi de jonge alt Anna Girò ontmoet, die zijn studente,
beschermelinge en favoriete prima donna
werd. Zij begeleidde hem op zijn reizen en woonde zelfs bij hem in, maar beiden ontkenden categorisch dat
er sprake was van amoureuze betrekkingen.
Toen zijn populariteit in latere jaren minder werd, verkocht
Vivaldi voor een habbekrats een groot deel van zijn manuscripten. Met de
opbrengst financierde hij een reis naar Wenen, waar hij een positie hoopte te
veroveren aan het hof van keizer Karel VI, op wie hij bij een eerdere
ontmoeting grote indruk had gemaakt. Deze stierf echter kort na zijn aankomst
en tot een aanstelling kwam het niet. Niet lang daarna (28 juli 1741) overleed
Vivaldi in behoeftige omstandigheden. Hij werd begraven in Wenen.
Videomateriaal
Vivaldi.
Documentaires: The Great Composers, Vivaldi; Vivaldi’s Women
Speelfilm: Antonio Vivaldi, un prince à Venice
Belangrijke composities: Gloria
(RV 589); Juditha triumphans (1716); Le quattro stagioni (1725).
(2) Johann Sebastian Bach
Johann Sebastian Bach
werd op 21 maart 1685 geboren in Eisenach, als jongste van de 8 kinderen van Johann Ambrosius Bach. Zijn mannelijke
familieleden waren zonder uitzondering professionele musici. Een achterneef, Johann Ludwig Bach, was een bekende
componist. Zijn vader maakte hem vertrouwd met viool en klavecimbel, een oom
onderwees hem in het orgelspel. In 1794 stierf zijn moeder en zijn vader volgde
haar 8 maanden later het graf in, zodat Sebastian op zijn tiende wees was. Hij
werd in huis genomen door zijn oudste broer, de kerkorganist Johann Christoph, die hem klavicord
leerde spelen en hem blootstelde aan het werk van de belangrijkste componisten.
Op 14-jarige leeftijd kreeg hij een beurs om aan de prestigieuze Michaelisschule
in Lübeck te studeren. Daar bleef hij twee jaar.
In 1703 werd Bach aangesteld als lakei en violist aan het
hof in Weimar. Na zeven maanden kreeg hij het verzoek het orgel van de Neue Kirche in Arnstadt te inspecteren
en hij maakte een dusdanige indruk, dat hij er benoemd werd tot kerkorganist.
Hij was echter ontevreden over de kwaliteit van de zangers en soms langdurig
afwezig, o.a. vanwege een maandenlang bezoek aan Dietrich Buxtehude in Lübeck (1705-1706). Deze wilde hem rekruteren
als assistent/opvolger, maar dan moest hij trouwen met Buxtehudes dochter en
daar had hij geen lust toe aangezien ze 10 jaar ouder was.
Bach verkaste in 1707 naar Mühlhausen, waar hij organist
werd bij de Blasiuskirche, tegen een
aanzienlijk beter salaris en met de beschikking over een aanzienlijk beter
koor. Vier maanden na zijn aankomst trouwde hij met zijn achternicht Maria Barbara Bach. [Ze kregen zeven
kinderen, van wie er vier de volwassenheid bereikten. Daaronder waren Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel, die beiden bekende
componisten werden.]
Het jaar daarop ging Bach terug naar Weimar, waar hij aan
het hof van Hertog Wilhelm Ernst von
Sachsen-Weimar de gelegenheid kreeg om te werken met een omvangrijke groep
professionele musici. In deze periode componeerde hij een groot aantal van zijn
belangrijkste werken voor orkest en klavier (waaronder de Toccata en Fuga in d-klein). Hij werd o.a. geïnspireerd door het oeuvre van Vivaldi
(van wie hij een aantal concerto’s transcribeerde naar klavier). Bach raakte in conflict met zijn superieuren toen
hij naar emplooi elders begon om te zien, bracht een aantal maanden in de
gevangenis door en werd in 1717 oneervol ontslagen.
Prins Leopold van
Anhalt-Köthen schoot hem te hulp met een aanstelling als kapelmeester in
Köthen. Omdat de prins calvinist was en geen behoefte had aan kerkmuziek,
schreef Bach in deze periode meest seculiere werken, o.a. de Brandenburgse Concerten.
Maria Barbara Bach overleed in 1720. Het jaar daarop
ontmoette Bach de 16 jaar jongere en zeer begaafde sopraan Anna Magdalena Wilcke. Veel zal ze na hun huwelijk niet meer zijn
opgetreden, want ze kregen 13 kinderen. Daarvan overleefden echter slechts zes
de kinderjaren, waaronder drie zoons die allen vooraanstaande musici werden.
In 1723 werd Bach benoemd tot cantor van de Thomasschule
(onderdeel van de Thomaskirche in
Leipzig). Hij gaf daar muziekles, leidde het Thomanerchor en verzorgde
de zondagse cantate-uitvoeringen in de kerk. Hij was ook verantwoordelijk voor
de muzikale omlijsting van de diensten in de beide andere belangrijke kerken,
de Nicolaikirche en de Paulinerkirche. Deze post behield hij tot zijn dood 27
jaar later.
Bach voerde gewoonlijk zijn eigen cantates uit, waarvan hij
de meeste in de eerste drie jaren van zijn verblijf schreef. Zij werden
verzameld in jaarcycli. In zijn In
Memoriam worden er vijf vermeld, waarvan er drie bewaard gebleven zijn.
Naast de cantates componeerde hij oratoriums (zoals het Kerstoratorium) en missen, waarvan de laatste, in de 19e eeuw Hohe Messe gedoopt, een soort
compendium was van al zijn kunnen. Hij heeft vermoedelijk 4 à 5 passies
geschreven, waarvan er twee de eeuwen overleefd hebben: de Johannes-Passion (1724) en de Matthäus-Passion
(1727).
Omdat hij een matig inkomen had (hij betaalde een substituut
om zijn lessen Latijn over te nemen) en een groot gezin moest onderhouden,
verdiende Bach een centje bij door het schrijven van seculiere cantates voor
begrafenissen en huwelijken van particulieren. Ook werd hij directeur van het Collegium Musicum (dat was opgericht
door Telemann), waarmee hij o.a. in een koffiehuis optrad. Hij slaagde er daarnaast
in een aanstelling als hofcomponist te verwerven bij de koning van Polen, August III. In 1741 componeerde Bach op verzoek van de Russische gezant aan het hof in Dresden, de aan slapeloosheid lijdende Graaf Hermann Carl von Keyserlingk, een aantal stukken voor klavecimbel. Deze werden later naar de uitvoerende klavecinist, Johann Gottlieb Goldberg, de Goldberg-Variaties genoemd. Naar verluid was de opdrachtgever zo ingenomen met het werk, dat hij Bach beloonde met een gouden beker gevuld met 100 Louis d'Or.
Vanaf 1749 ging Bachs gezondheid gestaag achteruit. Hij ging
steeds slechter zien en liet zich uiteindelijk opereren door de Britse
kwakzalver John Taylor. Sommigen
geloven dat hij aan de gevolgen van deze operatie gestorven is. Feit is dat hij
luttele maanden later (20 juli 1750) overleed, vermoedelijk aan een combinatie
van een beroerte en longontsteking. Anna Magdalena bleef berooid achter.
Videomateriaal
Bach:
Documentaires: The Great Composers: Bach; Bach and the Lutheran Legacy; Bach: A Passionate Life; Il était un fois –Jean Sébastien Bach (Frans)
Belangrijke composities: Brandenburgse Concerten (1721); Johannes-Passion (1724); Kerstoratorium (1734); Goldberg-Variaties (1741); Hohe Messe (alias Mis in b-klein of
Missa in h-moll, 1750)
Bekende werken: Toccata en Fuga in d-klein; Cello-Suite No. 1; Concert voor Twee Violen in d-klein; Air on the G-String; Jesus bleibet meine Freude; Badinerie
Moderne bewerkingen: Swinging Bach; Proms 2010 - Bach Day
Moderne bewerkingen: Swinging Bach; Proms 2010 - Bach Day
(3) Georg
Friedrich Händel
Georg Friedrich Händel
werd op 23 februari 1785 in Halle geboren. Hij stamde, in tegenstelling tot de
meeste andere componisten, niet uit een muzikale familie. Zijn vader begon zijn
carrière als barbier en eindigde als lijfchirurgijn van de Keurvorst van
Brandenburg. Hij had weinig op met de muzikale aspiraties van zijn zoon, maar
toen Hertog Johann Adolf deze hoorde spelen bood hij hem een muziekopleiding
aan bij de plaatselijke organist.
In 1702 liet Händel zich naar de wens van zijn vader
inschrijven als student rechten en nam hij een bijbaan als kerkorganist, die
hem financieel onafhankelijk maakte. Na een jaar had hij er genoeg van en
vertrok hij naar Hamburg, waar hij een aanstelling kreeg als tweede violist bij
de Oper am Gänsemarkt. Hier kregen
zijn eerste vier opera’s hun première.
Händel ontmoette bij zo’n gelegenheid Hertog Gian Gastone de’ Medici, die hem
uitnodigde naar Florence te komen, waar hij begin 1706 arriveerde. Hij liet er
zijn opera Rodrigo opvoeren. Na enige
tijd trok hij verder naar Rome, waar hij twee jaar verbleef (1707-1708). Omdat
in de kerkelijke staat opera’s verboden waren, concentreerde hij zich op
sacrale muziek voor de Romeinse geestelijkheid. Het meest opmerkelijke van deze
werken was het allegorische oratorium Il Trionfo de Tempo e del Disinganno met een libretto van kardinaal Benedetto Pamphili. Gedurende deze tijd
genoot hij de gastvrijheid van de steenrijke Markies Francesco Ruspoli en andere aristocraten -en hij bleek een dure
kostganger. Hij logeerde ook een tijdje in Venetië bij Kardinaal Vincenzo Grimani, die het libretto voor
zijn opera Agrippina schreef.
In 1710 keerde hij terug naar Duitsland en werd aangesteld
als kapelmeester bij de Keurvorst van Hannover, de latere Koning George I van
Groot-Brittannië. Hij genoot er een grote mate van vrijheid. Aan het eind van
dat jaar bezocht hij voor het eerst Londen, waar zijn opera Rinaldo, hoofdzakelijk samengesteld uit
muziekstukken die hij in Italië had gecomponeerd, een doorslaand succes werd
(50 voorstellingen). Hij ging voor korte tijd terug naar Hannover, maar
vestigde zich in 1712 permanent in Londen. In 1727 verkreeg hij de Britse
nationaliteit, waarna hij door het leven ging als George
Frideric Handel. Ook in Londen liet Händel zich de gastvrijheid van de
aristocratie gaarne aanleunen. Jarenlang woonde hij in Burlington House, het onderkomen van de Graaf van Burlington. Pas
in 1723 zou hij een zelfstandige woning huren.
In 1717 is de
première van Water Music,
gecomponeerd ter ere van Koning George, die nogal verstoord was geweest over
Händels langdurige deserties uit Hannover, maar die zich hierdoor met hem verzoende.
Het werk beviel hem naar verluid zozeer dat hij het driemaal achter elkaar liet
spelen terwijl zijn flottielje over de Theems heen en weer voer. In hetzelfde
jaar werd Händel de huiscomponist van Cannons,
de residentie van de Hertog van Chandos. Voor hem schreef Händel de ‘pastorale
opera’ Acis and Galatea, het werk
dat tijdens zijn leven het meest frequent opgevoerd zou worden.
De hertog werd een van de voornaamste aandeelhouders van de
in 1719 gestichte Royal Academy of Music.
Händel werd benoemd tot master of the orchestra, met als belangrijkste taken het schrijven van muziekstukken voor het
gezelschap en het engageren van solisten in het buitenland. Na een omweg over Dresden, waar hij een heel gezelschap vastlegde, spoedde Händel zich naar Italië. Hij keerde terug met o.a. de beroemde alto-castrato
Senesino en de even befaamde sopraan Francesca Cuzzoni in zijn kielzog. De Academy voerde hoofdzakelijk Italiaanse opera’s op,
voor een groot deel van de hand van Händel zelf. Ondanks het succes van veel
van de voorstellingen ontvingen de aandeelhouders slechts in één jaar dividend
en in 1729 staakte men de activiteiten.
Händel begon onmiddellijk met de New (Second) Academy of Music. Hij kreeg echter ruzie met zijn stercastraat
Senesino, die overliep naar de
concurrerende Opera of the Nobility. Dit gezelschap werd in 1733 opgericht door een groep edelen, onder wie de Prins van Wales,
die de Duitse invloed wilden inperken en die zich daarom te weer stelden tegen
de door Koning George gesteunde ‘buitenlander’ Händel. Later wisten ze ook
Cuzzoni weg te lokken en engageerden ze de beroemdste aller castraten, Farinelli, die een regelrechte sensatie werd
en schatten verdiende. Dit bracht Händel in een moeilijk parket, nog verergerd
door het feit dat het Engelse publiek de Italiaanse opera beu begon te worden
en zang in de eigen taal wilde horen. In 1734 ging zijn gezelschap dan ook
failliet, enkele jaren later gevolgd door de concurrenten.
Onverdroten startte Händel samen met John Rich een derde operagezelschap in Convent Garden. Maar de tijd
van de Italiaanse opera was definitief voorbij. Nooit voor één gat te vangen
besloot Händel zich in het vervolg te concentreren op Engelstalige oratoriums,
waarvan Messiah de bekendste werd,
ofschoon andere werken van hem in deze periode populairder waren.
Ook Händel had in zijn laatste jaren te kampen met een
falende gezondheid. In 1737 kreeg hij (vermoedelijk) een beroerte, waardoor hij
vier vingers van zijn rechterhand niet meer kon gebruiken. Na een intensieve
kuur van zes weken in Aken bleek hij echter op wonderbaarlijke wijze hersteld
te zijn. In 1750 werd hij slachtoffer van een ernstig rijtuigongelijk in
Nederland. Een jaar later begon zijn gezichtsvermogen te verminderen en hij
liet zich tot drie maal toe opereren (de laatste keer door dezelfde John Taylor
die ook Bach had gemaltraiteerd) met oogontstekingen en voortschrijdende
blindheid als resultaat. Hij stierf in 1759 in zijn huis in Brook Street (nu
het Handel House Museum). Hij liet
zijn voornaamste erfgename, zijn nichtje Johanna, een vermogen van £ 20.000 (omgerekend ca. zes miljoen
euro) na.
Videomateriaal
Händel:
Documentaires: Handel,
the Entertainer (1, 2, 3, 4); Handel, the Conquering Hero; Handel’s Water Music
Speelfilm: The Life of George Frederick Handel (1985 met Trevor
Howard)
Belangrijke composities: Il Trionfo de Tempo e del Disinganno
(1707); Water Music & Music for the Royal Fireworks (1717); Acis and Galatea (1718); Messiah (1742)
De mooiste aria’s:
Händel is de meester van de da capo aria,
niemand laat de emoties zo van het podium spatten als hij. Il Trionfo bevat enkele fraaie voorbeelden (Crede l’uom ch’egli riposi en Lascia
la spina –later omgewerkt tot Lascia ch’io pianga voor Rinaldo).
Händel zelf beschouwde Cara sposa, amante cara (uit Rinaldo) en Ombra cara di mia sposa (uit Radamisto) als zijn fraaiste composities.
Andere aanraders zijn: Verdi prati (uit Alcina), Scherza infida (uit Ariodante, hier bij wijze van uitzondering vertolkt op een amateuropname), Piangerò la sorte mia (uit Giulio Cesare), Ombra mai fu (uit Serse), Myself I shall adore (uit Semele) en de
duetten Son nata a lagrimar (uit Giulio Cesare), Io t’abbraccio (uit Rodelinda)
en To thee, thou glorious son of worth
(uit Theodora).