verhalen, verhandelingen en foto's

woensdag 27 juni 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 3.


DE GROTE DRIE.

(1) Antonio Vivaldi

Antonio Lucio Vivaldi werd op 4 maart 1678 geboren in Venetië, in een gezin dat uiteindelijk zes kinderen zou tellen. Zijn vader, Giovanni Battista, was barbier voor hij professioneel violist werd. Hij leerde zijn zoon viool spelen en trad daarna overal in de Republiek Venetië met hem op, waardoor Antonio een virtuoze violist werd. Op 15-jarige leeftijd begon hij voor priester te studeren en tien jaar later (in 1703) werd hij gewijd. Zijn bijnaam Il Prete Rosso dankte hij aan zijn rode haardos. Vanwege zijn slechte gezondheid (hij leed vermoedelijk aan astma) werd hij vrijgesteld van het celebreren van de mis. Dat weerhield hem er niet van zich met overgave op de muziek te storten.

Spoedig kreeg hij een aanstelling als muziekleraar in het Ospedale della Pietà, een combinatie van weeshuis, klooster en muziekschool. Met onderbrekingen zou hij daar meer dan dertig jaar werken, uiteindelijk als maestro di’ concerti, en hij schreef er zijn belangrijkste werken. In de Ospedale werden wezen en te vondeling gelegde kinderen (o.a. van prostituees) verzorgd –later zelfs de bastaardkinderen van de adel. De jongens vertrokken als ze vijftien werden, de meisjes kregen muziekles. De meest getalenteerden bleven in de instelling wonen en werden ingelijfd bij het fameuze koor of orkest. Veel van Vivaldi’s beroemdste composities waren bestemd voor hen. Hij was echter niet onomstreden. Ieder jaar moest zijn aanstelling opnieuw worden bevestigd en in 1709 stemde een meerderheid van de bestuurders tegen hem. Het jaar daarop werd hij teruggeroepen.

Als bijbaan werd Vivaldi impresario van het Teatro Sant’Angelo waarvoor hij ook opera’s componeerde. De eerste, Ottone in villa, ontstond in 1713. Er zijn 50 opera’s teruggevonden, zelf beweerde hij er 94 te hebben geschreven. Ook wijdde hij zich aan het componeren van oratoriums. De meest bekende is Juditha triumphans.

Rond 1718 werd Vivaldi een positie aangeboden als kapelmeester bij de gouverneur van Mantua. Hij bleef daar drie jaar, gevolgd door een kort verblijf in Milaan. In 1722 verhuisde hij naar Rome, waar hij de sympathie genoot van Paus Benedictus XIII, en pas in 1725 was hij weer terug in Venetië. In dat jaar componeerde hij zijn meest bekende werk: De Vier Jaargetijden. Gedurende de periode na 1725 steeg Vivaldi’s roem tot grote hoogten. Hij kreeg opdrachten van edelen en vorsten en reisde naar Wenen en Praag voor de opvoering van zijn opera Farnace.

Tijdens zijn verblijf in Mantua had Vivaldi de jonge alt Anna Girò ontmoet, die zijn studente, beschermelinge en favoriete prima donna werd. Zij begeleidde hem op zijn reizen en woonde zelfs bij hem in, maar beiden ontkenden categorisch dat er sprake was van amoureuze betrekkingen.

Toen zijn populariteit in latere jaren minder werd, verkocht Vivaldi voor een habbekrats een groot deel van zijn manuscripten. Met de opbrengst financierde hij een reis naar Wenen, waar hij een positie hoopte te veroveren aan het hof van keizer Karel VI, op wie hij bij een eerdere ontmoeting grote indruk had gemaakt. Deze stierf echter kort na zijn aankomst en tot een aanstelling kwam het niet. Niet lang daarna (28 juli 1741) overleed Vivaldi in behoeftige omstandigheden. Hij werd begraven in Wenen.

Videomateriaal Vivaldi.
Belangrijke compositiesGloria (RV 589); Juditha triumphans (1716); Le quattro stagioni (1725).

(2) Johann Sebastian Bach

Johann Sebastian Bach werd op 21 maart 1685 geboren in Eisenach, als jongste van de 8 kinderen van Johann Ambrosius Bach. Zijn mannelijke familieleden waren zonder uitzondering professionele musici. Een achterneef, Johann Ludwig Bach, was een bekende componist. Zijn vader maakte hem vertrouwd met viool en klavecimbel, een oom onderwees hem in het orgelspel. In 1794 stierf zijn moeder en zijn vader volgde haar 8 maanden later het graf in, zodat Sebastian op zijn tiende wees was. Hij werd in huis genomen door zijn oudste broer, de kerkorganist Johann Christoph, die hem klavicord leerde spelen en hem blootstelde aan het werk van de belangrijkste componisten. Op 14-jarige leeftijd kreeg hij een beurs om aan de prestigieuze Michaelisschule in Lübeck te studeren. Daar bleef hij twee jaar.

In 1703 werd Bach aangesteld als lakei en violist aan het hof in Weimar. Na zeven maanden kreeg hij het verzoek het orgel van de Neue Kirche in Arnstadt te inspecteren en hij maakte een dusdanige indruk, dat hij er benoemd werd tot kerkorganist. Hij was echter ontevreden over de kwaliteit van de zangers en soms langdurig afwezig, o.a. vanwege een maandenlang bezoek aan Dietrich Buxtehude in Lübeck (1705-1706). Deze wilde hem rekruteren als assistent/opvolger, maar dan moest hij trouwen met Buxtehudes dochter en daar had hij geen lust toe aangezien ze 10 jaar ouder was.

Bach verkaste in 1707 naar Mühlhausen, waar hij organist werd bij de Blasiuskirche, tegen een aanzienlijk beter salaris en met de beschikking over een aanzienlijk beter koor. Vier maanden na zijn aankomst trouwde hij met zijn achternicht Maria Barbara Bach. [Ze kregen zeven kinderen, van wie er vier de volwassenheid bereikten. Daaronder waren Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel, die beiden bekende componisten werden.]

Het jaar daarop ging Bach terug naar Weimar, waar hij aan het hof van Hertog Wilhelm Ernst von Sachsen-Weimar de gelegenheid kreeg om te werken met een omvangrijke groep professionele musici. In deze periode componeerde hij een groot aantal van zijn belangrijkste werken voor orkest en klavier (waaronder de Toccata en Fuga in d-klein). Hij werd o.a. geïnspireerd door het oeuvre van Vivaldi (van wie hij een aantal concerto’s transcribeerde naar klavier). Bach raakte in conflict met zijn superieuren toen hij naar emplooi elders begon om te zien, bracht een aantal maanden in de gevangenis door en werd in 1717 oneervol ontslagen.

Prins Leopold van Anhalt-Köthen schoot hem te hulp met een aanstelling als kapelmeester in Köthen. Omdat de prins calvinist was en geen behoefte had aan kerkmuziek, schreef Bach in deze periode meest seculiere werken, o.a. de Brandenburgse Concerten.

Maria Barbara Bach overleed in 1720. Het jaar daarop ontmoette Bach de 16 jaar jongere en zeer begaafde sopraan Anna Magdalena Wilcke. Veel zal ze na hun huwelijk niet meer zijn opgetreden, want ze kregen 13 kinderen. Daarvan overleefden echter slechts zes de kinderjaren, waaronder drie zoons die allen vooraanstaande musici werden.

In 1723 werd Bach benoemd tot cantor van de Thomasschule (onderdeel van de Thomaskirche in Leipzig). Hij gaf daar muziekles, leidde het Thomanerchor en verzorgde de zondagse cantate-uitvoeringen in de kerk. Hij was ook verantwoordelijk voor de muzikale omlijsting van de diensten in de beide andere belangrijke kerken, de Nicolaikirche en de Paulinerkirche. Deze post behield hij tot zijn dood 27 jaar later.

Bach voerde gewoonlijk zijn eigen cantates uit, waarvan hij de meeste in de eerste drie jaren van zijn verblijf schreef. Zij werden verzameld in jaarcycli. In zijn In Memoriam worden er vijf vermeld, waarvan er drie bewaard gebleven zijn. Naast de cantates componeerde hij oratoriums (zoals het Kerstoratorium) en missen, waarvan de laatste, in de 19e eeuw Hohe Messe gedoopt, een soort compendium was van al zijn kunnen. Hij heeft vermoedelijk 4 à 5 passies geschreven, waarvan er twee de eeuwen overleefd hebben: de Johannes-Passion (1724) en de Matthäus-Passion (1727).

Omdat hij een matig inkomen had (hij betaalde een substituut om zijn lessen Latijn over te nemen) en een groot gezin moest onderhouden, verdiende Bach een centje bij door het schrijven van seculiere cantates voor begrafenissen en huwelijken van particulieren. Ook werd hij directeur van het Collegium Musicum (dat was opgericht door Telemann), waarmee hij o.a. in een koffiehuis optrad. Hij slaagde er daarnaast in een aanstelling als hofcomponist te verwerven bij de koning van Polen, August III. In 1741 componeerde Bach op verzoek van de Russische gezant aan het hof  in Dresden, de aan slapeloosheid lijdende Graaf Hermann Carl von Keyserlingk, een aantal stukken voor klavecimbel. Deze werden later naar de uitvoerende klavecinist, Johann Gottlieb Goldberg, de Goldberg-Variaties genoemd. Naar verluid was de opdrachtgever zo ingenomen met het werk, dat hij Bach beloonde met een gouden beker gevuld met 100 Louis d'Or. 

Vanaf 1749 ging Bachs gezondheid gestaag achteruit. Hij ging steeds slechter zien en liet zich uiteindelijk opereren door de Britse kwakzalver John Taylor. Sommigen geloven dat hij aan de gevolgen van deze operatie gestorven is. Feit is dat hij luttele maanden later (20 juli 1750) overleed, vermoedelijk aan een combinatie van een beroerte en longontsteking. Anna Magdalena bleef berooid achter.

Videomateriaal Bach:
Belangrijke composities: Brandenburgse Concerten (1721); Johannes-Passion (1724); Kerstoratorium (1734); Goldberg-Variaties (1741); Hohe Messe (alias Mis in b-klein of Missa in h-moll, 1750)

(3) Georg Friedrich Händel

Georg Friedrich Händel werd op 23 februari 1785 in Halle geboren. Hij stamde, in tegenstelling tot de meeste andere componisten, niet uit een muzikale familie. Zijn vader begon zijn carrière als barbier en eindigde als lijfchirurgijn van de Keurvorst van Brandenburg. Hij had weinig op met de muzikale aspiraties van zijn zoon, maar toen Hertog Johann Adolf deze hoorde spelen bood hij hem een muziekopleiding aan bij de plaatselijke organist.

In 1702 liet Händel zich naar de wens van zijn vader inschrijven als student rechten en nam hij een bijbaan als kerkorganist, die hem financieel onafhankelijk maakte. Na een jaar had hij er genoeg van en vertrok hij naar Hamburg, waar hij een aanstelling kreeg als tweede violist bij de Oper am Gänsemarkt. Hier kregen zijn eerste vier opera’s hun première.

Händel ontmoette bij zo’n gelegenheid Hertog Gian Gastone de’ Medici, die hem uitnodigde naar Florence te komen, waar hij begin 1706 arriveerde. Hij liet er zijn opera Rodrigo opvoeren. Na enige tijd trok hij verder naar Rome, waar hij twee jaar verbleef (1707-1708). Omdat in de kerkelijke staat opera’s verboden waren, concentreerde hij zich op sacrale muziek voor de Romeinse geestelijkheid. Het meest opmerkelijke van deze werken was het allegorische oratorium Il Trionfo de Tempo e del Disinganno met een libretto van kardinaal Benedetto Pamphili. Gedurende deze tijd genoot hij de gastvrijheid van de steenrijke Markies Francesco Ruspoli en andere aristocraten -en hij bleek een dure kostganger. Hij logeerde ook een tijdje in Venetië bij Kardinaal Vincenzo Grimani, die het libretto voor zijn opera Agrippina schreef.

In 1710 keerde hij terug naar Duitsland en werd aangesteld als kapelmeester bij de Keurvorst van Hannover, de latere Koning George I van Groot-Brittannië. Hij genoot er een grote mate van vrijheid. Aan het eind van dat jaar bezocht hij voor het eerst Londen, waar zijn opera Rinaldo, hoofdzakelijk samengesteld uit muziekstukken die hij in Italië had gecomponeerd, een doorslaand succes werd (50 voorstellingen). Hij ging voor korte tijd terug naar Hannover, maar vestigde zich in 1712 permanent in Londen. In 1727 verkreeg hij de Britse nationaliteit, waarna hij door het leven ging als George Frideric Handel. Ook in Londen liet Händel zich de gastvrijheid van de aristocratie gaarne aanleunen. Jarenlang woonde hij in Burlington House, het onderkomen van de Graaf van Burlington. Pas in 1723 zou hij een zelfstandige woning huren.

 In 1717 is de première van Water Music, gecomponeerd ter ere van Koning George, die nogal verstoord was geweest over Händels langdurige deserties uit Hannover, maar die zich hierdoor met hem verzoende. Het werk beviel hem naar verluid zozeer dat hij het driemaal achter elkaar liet spelen terwijl zijn flottielje over de Theems heen en weer voer. In hetzelfde jaar werd Händel de huiscomponist van Cannons, de residentie van de Hertog van Chandos. Voor hem schreef Händel de ‘pastorale opera’ Acis and Galatea, het werk dat tijdens zijn leven het meest frequent opgevoerd zou worden.

De hertog werd een van de voornaamste aandeelhouders van de in 1719 gestichte Royal Academy of Music. Händel werd benoemd tot master of the orchestra, met als belangrijkste taken het schrijven van muziekstukken voor het gezelschap en het engageren van solisten in het buitenland. Na een omweg over Dresden, waar hij een heel gezelschap vastlegde, spoedde Händel zich naar Italië. Hij keerde terug met o.a. de beroemde alto-castrato Senesino en de even befaamde sopraan Francesca Cuzzoni in zijn kielzog. De Academy voerde hoofdzakelijk Italiaanse opera’s op, voor een groot deel van de hand van Händel zelf. Ondanks het succes van veel van de voorstellingen ontvingen de aandeelhouders slechts in één jaar dividend en in 1729 staakte men de activiteiten.

Händel begon onmiddellijk met de New (Second) Academy of Music. Hij kreeg echter ruzie met zijn stercastraat Senesino, die overliep naar de concurrerende Opera of the Nobility. Dit gezelschap werd in 1733 opgericht door een groep edelen, onder wie de Prins van Wales, die de Duitse invloed wilden inperken en die zich daarom te weer stelden tegen de door Koning George gesteunde ‘buitenlander’ Händel. Later wisten ze ook Cuzzoni weg te lokken en engageerden ze de beroemdste aller castraten, Farinelli, die een regelrechte sensatie werd en schatten verdiende. Dit bracht Händel in een moeilijk parket, nog verergerd door het feit dat het Engelse publiek de Italiaanse opera beu begon te worden en zang in de eigen taal wilde horen. In 1734 ging zijn gezelschap dan ook failliet, enkele jaren later gevolgd door de concurrenten.

Onverdroten startte Händel samen met John Rich een derde operagezelschap in Convent Garden. Maar de tijd van de Italiaanse opera was definitief voorbij. Nooit voor één gat te vangen besloot Händel zich in het vervolg te concentreren op Engelstalige oratoriums, waarvan Messiah de bekendste werd, ofschoon andere werken van hem in deze periode populairder waren.

Ook Händel had in zijn laatste jaren te kampen met een falende gezondheid. In 1737 kreeg hij (vermoedelijk) een beroerte, waardoor hij vier vingers van zijn rechterhand niet meer kon gebruiken. Na een intensieve kuur van zes weken in Aken bleek hij echter op wonderbaarlijke wijze hersteld te zijn. In 1750 werd hij slachtoffer van een ernstig rijtuigongelijk in Nederland. Een jaar later begon zijn gezichtsvermogen te verminderen en hij liet zich tot drie maal toe opereren (de laatste keer door dezelfde John Taylor die ook Bach had gemaltraiteerd) met oogontstekingen en voortschrijdende blindheid als resultaat. Hij stierf in 1759 in zijn huis in Brook Street (nu het Handel House Museum). Hij liet zijn voornaamste erfgename, zijn nichtje Johanna, een vermogen van £ 20.000 (omgerekend ca. zes miljoen euro) na.

Videomateriaal Händel:
Documentaires: Handel, the Entertainer (1, 2, 3, 4)Handel, the Conquering HeroHandel’s Water Music 
Speelfilm: The Life of George Frederick Handel (1985 met Trevor Howard)
De mooiste aria’s: Händel is de meester van de da capo aria, niemand laat de emoties zo van het podium spatten als hij. Il Trionfo bevat enkele fraaie voorbeelden (Crede l’uom ch’egli riposi en Lascia la spina –later omgewerkt tot Lascia ch’io pianga voor Rinaldo). Händel zelf beschouwde Cara sposa, amante cara (uit Rinaldo) en Ombra cara di mia sposa (uit Radamisto) als zijn fraaiste composities. Andere aanraders zijn: Verdi prati (uit Alcina), Scherza infida (uit Ariodante, hier bij wijze van uitzondering vertolkt op een amateuropname), Piangerò la sorte mia (uit Giulio Cesare), Ombra mai fu (uit Serse), Myself I shall adore (uit Semele) en de duetten Son nata a lagrimar (uit Giulio Cesare), Io t’abbraccio (uit Rodelinda) en To thee, thou glorious son of worth (uit Theodora). 

zondag 24 juni 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 2.


DE WEDEROPSTANDING VAN DE BAROKMUZIEK.

Muzikale ontwikkelingen volgen elkaar, zoals alle maatschappelijke ontwikkelingen, in steeds sneller tempo op. Duurde in de muziek de middeleeuwse periode 900 jaar (500 -1400) en het renaissancetijdperk 200 jaar (1400-1600), voor de Barok wordt slechts 150 jaar gerekend (1600-1750) en de klassieke periode liep in 1820 ten einde. Daarna werd het allemaal een stuk verwarrender.

In het werk van Claudio Monteverdi (1567-1643) ziet men de overgang van de Renaissance naar de Barok in de praktijk (hij schreef o.a. de eerste echte opera) en de dood van twee van de grootste barokcomponisten, Johann Sebastian Bach (1685-1750) en Georg Friedrich Händel (1685-1759), markeert het einde. Het andere lid van de ‘grote drie’, Antonio Vivaldi (1678-1741), was hen al voorgegaan. Andere belangrijke componisten waren Jean-Baptiste Lully (1632-1687) [documentaire], Henry Purcell (1659-1695), Georg Philipp Telemann (1681-1767) en Jean-Philippe Rameau (1683-1764).

Tijdens de Barok veranderde er nogal wat in de muzikale uitvoeringspraktijk. Bestonden muziekgezelschappen voor die tijd vaak uit consorts van verwante instrumenten in verschillende toonhoogten (de uitzonderingen werden broken consort genoemd), tijdens de Barok werden gemengde ensembles bestaande uit een variëteit aan strijk-, blaas- en tokkelinstrumenten de norm. In de Renaissance werd het instrument dat een compositie moest spelen vaak niet geëxpliciteerd, terwijl in de Barok werd gecomponeerd voor specifieke instrumenten. De polyfone (meerstemmige) muziek maakte steeds meer plaats voor solo’s (vocaal of instrumentaal) met begeleiding. Van groot belang hierbij was de basso continuo (‘doorgaande bas’, te vergelijken met de ritmesectie van een rockgroep). Deze bestond uit een wisselende combinatie van cello, contrabas, luit, orgel en klavecimbel. Indien er slechts één instrument werd gebruikt, was dat meestal de klavecimbel, die vaak kortweg continuo werd genoemd. Nieuwe, gewoonlijk technisch superieure, instrumenten verdrongen oudere soortgenoten. Zo zag deze periode de opkomst van de hobo en de viool, die de viola da gamba (‘beenviool’) verving en niet van dit strijkinstrument afstamde, maar van de middeleeuwse rebec. De viola da gamba wordt rechtop gehouden, wordt onderhands bespeeld en telt zes snaren, terwijl de viool onder de kin wordt geklemd, bovenhands wordt bespeeld en vier snaren telt. De nieuwe instrumenten waren beter geschikt voor het vertolken van solo’s.

Ook ontstonden er nieuwe muziekvormen zoals het concerto grosso (kleine groep solisten –meestal twee violen en een cello- met begeleiding). De pionier van het concerto grosso was Arcangelo Corelli (1653-1713). Ze bestonden meestal uit vier à zes delen met een wisselend tempo. Daaruit kwam later het concerto (solo-instrument met begeleiding) voort, dat gewoonlijk uit drie delen bestond. De suite was een meerdelig muziekstuk , waarin een ouverture werd gevolgd door een aantal dansen (zoals een menuet, sarabande, of gavotte). In de vocale muziek trad de aria steeds meer op de voorgrond, in de vorm van de da capo (letterlijk: vanaf het begin) aria, waarvan de tekst uit drie strofes van niet meer dan een regel of zes bestond, in de vorm A B A. Tijdens de herhaling van het eerste couplet werd de solist geacht deze met vocale versieringen te verfraaien (wat tegenwoordig lang niet altijd meer gebeurt).

Barokcomponisten waren geen vrij scheppende kunstenaars. Ze hadden een vaste dienstbetrekking als cantor bij een kerk (zoals Bach), muziekleraar bij een instelling (zoals Vivaldi), kapelmeester bij een vorst (zoals de meesten), of ze bestierden een eigen operagezelschap (zoals Händel). Ze waren hun eigen impresario, hun eigen orkestmanager en hun eigen dirigent, functies die later gesplitst werden. Ze componeerden wat hun patroon of hun publiek horen wilde. Originaliteit was niet overmatig belangrijk. Bach, tegenwoordig als een van de grootste componisten beschouwd (zo niet de grootste) recyclede niet alleen zijn eigen composities (zo doken delen van zijn Brandenburgse Concerten als sinfonia op in zijn cantates), maar speelde ook onbekommerd leentjebuur bij (Italiaanse) collega's. Vivaldi's Concert voor Vier Violen werd bij Bach bijvoorbeeld een Concert voor Vier Piano's.

Veel muziekstukken uit de barokperiode raakten na het overlijden van de componist in de vergetelheid en werden in geen 200 jaar meer gespeeld. Dat overkwam zelfs Bach met zijn cantates. In de loop van de twintigste eeuw vond echter een herwaardering plaats en de afgelopen decennia is er zelfs sprake van een heuse revival. Barokensembles schieten als paddenstoelen uit de grond; barokopera’s behoren weer tot het standaardrepertoire; bekende vertolkers als Cecilia Bartoli en Andreas Scholl hebben de sterrenstatus bereikt en maar liefst zes dirigenten(koppels) [Helmut Rilling, Gustav Leonhardt/Nikolaus Harnoncourt, Ton Koopman, Pieter-Jan Leusink, John Eliot Gardiner en Maazaki Suzuki) hebben de complete cantates van Bach (ca. 80 uur muziek) op cd vastgelegd, of zijn daarmee bezig. [Ton Koopman heeft zich daarna op de werken van Dietrich Buxtehude (1637-1707) gestort.] De componisten die tegenwoordig het meest geliefd zijn werden door hun tijdgenoten echter niet altijd het meest gewaardeerd (Telemann was bijvoorbeeld veel populairder dan Bach).

De redenen voor deze opleving zijn niet zo moeilijk te vinden. (1) Barokmuziek swingt (vooral die van Bach –dat wist Ekseption al). Of liever gezegd, barokmuziek kan swingen, want vaak werd het tempo door de componist niet aangegeven en het bepalen daarvan aan de uitvoerenden overgelaten. Het tempo is wat de dirigent ervan maakt –en dirigenten houden tegenwoordig van opschieten. (2) Barokmuziek is goedkoop. Met 2 eerste violen, 2 tweede violen, 2 altviolen, 2 cello’s, een luit en een klavecimbel kan men een groot deel van het repertoire al spelen (en niet zelden kan men met nog minder deelnemers uit de voeten). Voegt men aan het gezelschap nog 2 hobo’s, een fagot, een orgel, een contrabas, 2 (dwars/blok)fluiten en enig koperwerk (baroktrompetten en hoorns) toe, dan kan men alle muziek uitvoeren. Dat levert dus een kamerorkest van 10 à 20 musici op. Een beetje symfonieorkest is drie maal zo groot en wil men Wagner of Mahler kunnen spelen, dan is een opstelling van meer dan 100 man nodig. Grote orkesten halen ca. 90% van hun inkomsten uit subsidies, barokensembles nog geen 25%. In deze economisch moeilijke tijden is dat een groot voordeel.

In Frankrijk, waar bijna alle staatssubsidies richting Parijs vloeien (vooral het Boulez-imperium verslindt miljoenen), is er een trend dat kleinere steden zichzelf cultureel op de kaart zetten door het organiseren van een barokfestival of het faciliteren van een barokorkest. Het onooglijke Caen biedt al vele jaren een onderkomen aan Les Arts Florissants van de Frans-Amerikaanse pionier William Christie; Les Musiciens du Louvre van Marc Minkowski zijn naar Grenoble vertrokken en Metz maakt goede sier met het ensemble Orfeo 55 van contra-alt Nathalie Stutzmann (dat resideert in l’Arsenal, een voormalige kazerne waar haar overgrootmoeder vroeger de hemden van de officieren streek). De samenstelling van de orkesten varieert sterk, al naar gelang de muziek die gespeeld wordt. Barokmuzikanten zijn noodgedwongen flexibel, want ze moeten in minstens twee à drie ensembles spelen om het hoofd boven water te houden. Zo is violist Thibault Noally niet alleen in de gelederen van Marc Minkowski en Nathalie Stutzmann te bewonderen, maar maakt hij ook deel uit van het gezelschap OpusFive van de Amerikaanse mezzosopraan Jennifer Larmore.

Ook andere landen koesteren barokorkesten, o.a. Europa Galante (van Fabio Biondi) en Il Giardino Armonico (van Giovanni Antonini) in Italië, het Freiburger Barockorchester (van Petra Müllejans en Gottfried von der Golz) in Duitsland, Concerto Copenhagen (van Lars Ulrik Mortensen) in Denemarken, Collegium 1704 (van Vaclav Luks) in Tsjechië, The English Baroque Soloists (van John Eliot Gardiner) en The King's Consort (van Robert King) in Groot-Brittannië. De barokmuziek heeft zelfs niet-westerse landen veroverd. Zo heeft de Japanse dirigent Maazaki Suzuki veel succes met zijn Bach Collegium Japan. Nederland blaast een flink partijtje mee waar het de barokmuziek betreft (mede door de traditie op het gebied van de Matthäus-Passion), maar de gezelschappen in de Lage Landen hebben het tegenwoordig moeilijk. Het Amsterdam Baroque Orchestra van Ton Koopman werd flink in zijn subsidie gekort en La Petite Bande van de Belg Sigiswald Kuijken dreigt hetzelfde te overkomen. [Kuijken heeft o.a. de viola da spalla aan de vergetelheid ontrukt.]

Grote symfonieorkesten waren tot voor kort bijzonder vrouwonvriendelijk. Als de muzikanten ballotagerecht hadden, werden vrouwen zelfs systematisch buitengesloten. Herbert von Karajan, bijvoorbeeld, raakte gebrouilleerd met de Berliner Philharmoniker nadat de veelbelovende klarinettiste Sabine Meyer door haar collega’s was weggestemd (haar toon zou niet bij het orkest hebben gepast). Hij beschouwde het, terecht, als puur seksisme. [Meyer zou pas vele jaren later als solist weer met het orkest concerteren.] Hoewel er tegenwoordig enige verbetering geconstateerd kan worden, zijn vrouwen in dergelijke orkesten nog altijd verre in de minderheid. In barokensembles spelen vrouwen een veel vooraanstaander rol. Nathalie Stutzmann is bepaald niet de enige dirigente. Bekende orkestleiders zijn Emmanuelle Haïm (Le Concert d’Astrée), Jeanne Lamon (Tafelmusik) en Christina Pluhar (L’Arpeggiata). [Deze groep met zijn mengeling van vroege barokmuziek en Zuid-Europese (recentelijk ook Zuid-Amerikaanse) volksmuziek is een van de verrassendste ontdekkingen van mijn barokverkenningen, daarom als toegift de video van hun recente programma Teatro d'Amore met o.a. Philippe Jaroussky.] In barokorkesten ligt het percentage vrouwen aanzienlijk hoger (sommige worden bijwijlen zelfs compleet door vrouwen gedomineerd). Zij zijn ook actief als solist of concertmeester. Jammer dat de barokscène de laatste jaren steeds meer het toneel is geworden van een regelrechte ‘strijd tussen de seksen’ (waarover later meer).

Omdat zoveel ensembles in dezelfde vijver vissen, is de drang om met iets nieuws te komen groot. Vele orkestleiders en prominente solisten duiken de archieven in om nieuw materiaal te vinden, of ze engageren een musicoloog om dat voor hen te doen. Regelmatig komen er onbekende werken aan het licht, met name van Vivaldi. In hun queeste om origineel te zijn gaan sommigen heel ver. Zo heeft de laatste cd van Christina Pluhar afgezien van de instrumentatie weinig meer met de Barok te maken volgens enkele critici.    

Sommige gebruikers van You Tube zijn behoorlijk gedreven en maken van hun bijdragen ware kunstwerken.  Opmerkelijk is het werk van de Braziliaanse alleskunner Eduardo Antonello, die een reeks video's heeft gemaakt met muziek uit de late Renaissance en vroege Barok (plus een aantal eigen composities in dezelfde stijl), waarin hij zelf het merendeel van de instrumenten (tot meer dan 10 aan toe) bespeelt. Voor de eerste kennismaking met het vocale barokrepertoire is deze playlist zeer geschikt. Met o.a. David Daniels, Karina Gauvin, Vivica Genaux, Ann Hallenberg, Lorraine Hunt Lieberson, Topi Lehtipuu, Marie-Nicole Lemieux, Mary-Ellen Nesi en Anne Sofie von OtterEen rondgang door de instrumentele muziek wordt geboden door de playlist van het Amerikaanse ensemble (met Nederlandse inbreng) Voices of Music.

maandag 18 juni 2012

BAROKMUZIEK VOOR BEGINNERS 1.


DE WONDERE WERELD VAN YOUTUBE.

Tot voor kort kon je mij gerust een muzikale analfabeet noemen wat het klassieke genre betrof. Dat was ook niet zo verwonderlijk. Behalve dat ik van nature muzikaal onbegaafd ben, kreeg ik op dit terrein ook weinig van huis uit mee. Mijn ouders gingen nooit naar klassieke concerten, ze luisterden überhaupt nauwelijks naar klassieke muziek.

Wij hadden thuis wel een piano staan (best bijzonder in onze kringen), die bij mijn grootouders vandaan kwam. Hoewel mijn moeder hem trouw elk half jaar liet stemmen, deed hij vooral dienst als onderzetter. Ze speelde hoogstens in de daarvoor bestemde periode enkele Sinterklaas- en kerstliederen. Wij (de vier dochters) taalden niet naar de piano en we werden ook niet gedwongen te spelen (waarschijnlijk omdat pianolessen duur waren). Verder dan het hameren van de vlooienmars zijn we nooit gekomen.

Op mijn 8e werd ik tegenstribbelend naar blokfluitles gestuurd, gegeven door een dorre, bijschnabbelende onderwijzer in een vooral in de winter naargeestig en koud schoolgebouw. Mijn ouders vonden dat dit bij een goede opvoeding hoorde (zo werd ik ook aan gymnastieklessen onderworpen, met eenzelfde resultaat). Ik haatte het geriedel op de blokfluit en al gauw vertoonde ik me niet meer bij de les, maar verschool me in de lokale bibliotheek waar ik boeken over vreemde volken en geschiedenis verslond. [Deze vluchtreactie heeft jaren later geleid tot een ongelukkig uitpakkende studiekeuze, maar dat is een ander verhaal.] Mijn weerzin ontging uiteindelijk ook mijn ouders niet, zodat mijn jongere zusters deze beproeving bespaard is gebleven.

Toen een vriendinnetje voor haar verjaardag een gitaar kreeg, haalde ik mijn vader over nieuwe snaren op de (uit zijn tijd bij de marine stammende) banjo te zetten, zodat we als duo konden opereren. Zij was al net zo min muzikaal angehaucht als ik en zelfs met herculeïsche inspanningen bleven we steken bij de uitvoering van één enkel lied: Old Black Joe.

Nee, het zal nooit wat worden tussen mij en enig muziekinstrument. Zingen doe ik wel graag, maar helaas, een schorre kraai brengt met mij vergeleken hemelse klanken voort, dus ik laat me slechts horen in zeer grote gezelschappen waar dit gegarandeerd niet opvalt. Ik heb overigens wel een redelijk goed muzikaal gehoor: ik merkt het direct als een musicus er ook maar een fractie naast zit (bij ‘normale’ muziek tenminste) en ik vlei me dan ook met de gedachte dat ik uitstekend kan beoordelen of een uitvoering goed of slecht is –anders zou ik me uiteraard nooit aan deze serie wagen.

Mijn muzikale ontwikkeling is tot voor kort blijven steken in mijn studententijd (begin zeventiger jaren). Het geldt, denk ik, voor de meeste mensen dat ze datgene wat ze in deze periode van hun leven hebben leren appreciëren mooi blijven vinden. Mijn muzikale smaak varieerde van ‘seventies’ (gitaar)pop via Keltische, Engelse en Franse folk(rock) tot dansmuziek uit de Middeleeuwen en Renaissance.

Een groot deel van mijn muzikale voorkeur is bij toeval ontstaan. De Bretonse bard Alan Stivell leerde ik bijvoorbeeld kennen tijdens onderzoek in Zuid-Frankrijk (dankzij een hippie-echtpaar dat met spijkerbroeken langs de plaatselijke markten trok); Franse folk door de ‘bals’ die in de zomer wekelijks in mijn onderzoeksgebied werden gehouden. Middeleeuwse dansmuziek is hier in feite de voorouder van. In deze tijd was er bovendien in de Minderbroederstraat in Utrecht een fantastische platenzaak (De Discus, helaas al lang geleden gesneefd), die een ruime collectie van dit soort platen had. Ik bezocht ook regelmatig folkconcerten.

Daarna nam mijn belangstelling voor muziek danig af. Ik was in ieder geval niet van zins er veel geld aan te besteden. Nog altijd bestaat het grootste deel van mijn muziekcollectie uit oude vinylplaten (en de cassettebandjes die ik maakte van cd’s die ik uit de Utrechtse bibliotheek leende en die ik nu alleen nog op een bejaarde walkman af kan spelen). Deze situatie duurde voort tot enkele maanden geleden, want toen ontdekte ik de wonderwereld van YouTube.

Natuurlijk had ik daarvoor wel eens een filmpje opgezocht van een oude favoriet. [Dit kan overigens een behoorlijke deceptie opleveren als die nog steeds actief is en je ideaalbeeld wreed aan flarden gescheurd wordt door de ontdekking dat ook hij/zij aan de tand des tijds ten prooi is gevallen en behoorlijk kaal, dik en/of rimpelig is geworden.] Ik had echter nooit fanatiek rondgesurft en verkeerde in de veronderstelling dat er alleen filmpjes van hoogstens 10 à 15 minuten voorradig waren.

Enkele jaren geleden stuitte ik op Goede Vrijdag toevallig op een tv-programma met een moderne versie van de Matthäus-Passion, die ik op zich wel intrigerend vond, maar die me zeker niet zou zijn bijgebleven als enkele koorstukken me niet bekend waren voorgekomen. Door osmose had ik namelijk enige vertrouwdheid met het klassieke ‘hitrepertoire’ verworven, zonder echter in de meeste gevallen te weten wie een bepaald stuk had geschreven en hoe het heette. Ik ben toen op YouTube naar uitvoeringen van de Matthäus-Passion gaan zoeken en kwam de versie van Ton Koopman en het Amsterdam Baroque Orchestra tegen (al talloze malen op Goede Vrijdag op de tv vertoond). [Deze was oorspronkelijk in twintig brokken verdeeld, wat het beluisteren niet aangenamer maakt. Er was een playlist beschikbaar, maar daarop stond alles in de omgekeerde volgorde!] Ik pikte er dus hoogstens wat aria’s en koralen uit en sloeg de rest over.

Ik kwam dezelfde aria’s ook in andere uitvoeringen tegen, o.a. de versie van Karl Richter met het Münchener Bach-Chor en Bach-Orchester, die ik eigenlijk mooier vond. Ik was dus maar wat blij toen ik deze paastijd een playlist van Richters Mattheus Passion uit de krochten van YouTube opdiepte en helemaal verguld toen ik ontdekte dat deze ook volledig op de website te vinden is. Die liet ik lekker uit mijn computer opklinken terwijl ik een fotoboek aan het maken was. Ik vind de recitatieven nog steeds slaapverwekkend, maar sommige aria’s zijn zeer ontroerend. [Inmiddels is ook de versie van Ton Koopman in handzamer formaat op YouTube te vinden (I & II), evenals de volledige uitvoeringen van Philippe Herreweghe en Peter Dijkstra.]

YouTube bleek zich dus helemaal niet tot korte video’s te beperken. Het is een goudmijn met talloze complete concerten, complete opera’s en complete films (zij het soms in een exotische taal nagesynchroniseerd). Helaas verdwijnen deze (vooral de films) met de regelmaat van de klok ook weer van het toneel, als een gebruiker ze na enige waarschuwingen wegens overtreding van het auteursrecht van de website afhaalt, of zelf uitgesloten wordt.

Ik begrijp niets van de politiek van de platen- en filmmaatschappijen op dit punt. Ik heb wel eens schertsend tegen mijn vrienden gezegd dat je door YouTube nooit meer een plaat hoeft aan te schaffen, maar in feite is het tegendeel waar: ik heb dankzij YouTube juist cd’s gekocht, van artiesten waarvan ik zonder deze website nog nooit gehoord zou hebben. Je kunt het materiaal van YouTube (voor zover ik weet) niet downloaden, alleen op je computer bekijken. De audio- en vooral de videokwaliteit is meestal zo bedroevend dat deze voor de ware affectionado's onacceptabel is en de aanwezigheid ervan op het web zal hen er niet van weerhouden een cd of dvd aan te schaffen. De rest van het publiek zou deze so wie so niet gekocht hebben. Bovendien raakt de liefhebber niet gefrustreerd door de aanschaf van een schijf die in de praktijk toch blijkt tegen te vallen en kan de wens ontstaan een concert ook live mee te maken. De muziekproducenten kunnen er dus alleen maar bij winnen, wat ook blijkt uit het feit dat sommige musici zelf materiaal op YouTube zetten. Ten slotte: al maakt men een gebruiker bang of sluit hem uit, er is altijd wel een ander die dezelfde video op YouTube zet. Dus het is een gevecht tegen de bierkaai.

De afgelopen maanden heb ik een flinke stap vooruit gedaan in de muziekgeschiedenis: van de Renaissance naar de Barok. Wikipedia (vooral de Engelstalige) is ideaal voor het vinden van de nodige achtergrondinformatie. Als je op YouTube bijvoorbeeld een spraakmakende opvoering van een Händel-opera aantreft, levert Wikipedia de synopsis, de opvoeringsgeschiedenis en zelfs de rolverdeling bij de eerste opvoering. Heb je interesse opgevat voor de Stabat Mater, dan verschaft YouTube de volledige bewerkingen van diverse componisten en tref je op Wikipedia de tekst plus vertaling aan. Zo kan je dus binnen de kortste keren een veelomvattende muzikale educatie opdoen.

Ik heb in deze periode heel wat goudklompjes blootgelegd op YouTube. Aangezien ik vele jaren in het onderwijs heb gewerkt, ben ik voldoende 'schooljuf' om als ik zelf iets ontdekt heb een onweerstaanbare drang te ontwikkelen om anderen daarvan kond te doen. Helaas vielen mijn vertogen over het luistergenot dat barokmuziek oplevert bij mijn familie en vrienden grotendeels op dovemansoren. Dan maar op deze manier. Ik hoop wel dat platen- en filmmaatschappijen zich wat minder gaan opwinden over ‘inbreuken op het auteursrecht’ en ik niet voortdurend mijn links zal moeten bijwerken.

Van mijn oude favorieten is gelukkig nog veel op YouTube te vinden:
(1)     pophelden: [Beatles, Dire Straits, Eagles, Fleetwood Mac, Toto];
(3)     oude dansmuziek [Michael PretoriusLes Menestriers].
Al kwam er sinds hun hoogtijdagen nog wel eens een act langs die ik kan waarderen (zoals Sky met zijn mengeling van klassiek en rock, The Corrs met hun combinatie van pop en Keltische folk en Wynton Marsalis met zijn baroktrompet), het hielp me niet van mijn sympathie voor de ridders van de plastic axe, zoals Eric Clapton en zijn vrienden, af.

Ook al zijn er van oudere artiesten weinig filmpjes te bekijken, audiomateriaal is vaak wel aanwezig. Zo vond ik tot mijn verbazing nog niet zo lang geleden mijn complete platencollectie van de Beatles op YouTube [Help, Rubber Soul, Revolver, Sergeant Pepper's Lonely Hearts Club Band, Magical Mystery Tour, The White Album, Abbey Road, Let It Be]; van Fleetwood Mac eveneens, o.a. op de website gezet door Stevie Nicks herself [Fleetwood Mac, Rumours, Tusk, Mirage, Tango In The Night]. Helaas zijn deze tijden voorbij: inhalige 'rechthebbenden' (in de meeste gevallen niet de artiesten zelf) hebben hier een einde aan gemaakt en proberen de laatste druppels winst uit deze opnamen te persen.

Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.