verhalen, verhandelingen en foto's

maandag 12 januari 2015

ROMAANSE ARCHITECTUUR VOOR BEGINNERS 5.


ARCHITECTONISCHE ONTWIKKELINGEN GEDURENDE DE ELFDE EN TWAALFDE EEUW: DEEL 2.


Iconische Franse kerken.

Frankrijk telt een aantal kerken die op vele gebieden baanbrekende oplossingen voor de bouwkundige problemen van de Romaanse tijd lieten zien: twee voorbeelden die direct in gedachten springen, zijn de abdijkerk van de Abbaye de Fleury in Saint-Benoît-sur-Loire en de Saint-Philibert in Tournus. Bij een aantal kloosters in de Pyreneeën werd al eerder pioniersarbeid verricht. Architecten in Normandië kwamen met vele innovaties, die in de 'Normandische' architectuur in Engeland geperfectioneerd werden. Tenslotte verdienen de hoogst originele koepelkerken van de Perigord speciale aandacht.


De vooruitstrevende kloosters van Catalonië.

Rond het jaar 1000 speelde Catalonië (destijds bekend als het Graafschap Barcelona, waartoe tot 1659 ook de tegenwoordig Franse Roussillon behoorde) een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Romaanse stijl, waarmee men door de intensieve (handels)contacten met Noord-Italië in een vroeg stadium in aanraking was gekomen. De centrale figuur hierbij was Oliba van Besalú.

Hij kwam in 971 ter wereld als de derde zoon van graaf Oliba Cabreta van Cerdanya en was een achterkleinzoon van Wilfred de Harige (Guifré el Pelos), de stichter van het Graafschap Barcelona. In 988 trad zijn vader in een klooster in en verdeelde zijn titels en landgoederen onder zijn zonen. Oliba werd graaf van Berga en Ripoll. In 1002 stond hij zijn bezittingen af aan zijn broers en werd monnik in de abdij van Santa Maria de Ripoll (gesticht door zijn voorvader Wilfred). Zes jaar later werd hij tot abt van dit klooster verkozen en hij kreeg in 1009 tevens Sant Miquel de Cuixà onder zijn hoede. Daar bleef het niet bij: in 1018 werd hij benoemd tot bisschop van Vic; hij stichtte de beroemde abdij Santa Maria de Montserrat (1025) en hervormde andere kloosters, zoals Sant Marti del Canigó. [Zijn zuster Ingilberga was van 996 tot 1017 abdis van Sant Joan de les Abadesses.]

Sant Joan de les Abadesses, door Wilfred de Harige gesticht voor de educatie van zijn dochter Emma

In 1011 ondernam abt Oliba een reis naar Rome om paus Sergius IV te verzoeken de Catalaanse kloosters onder rechtstreeks pauselijk gezag te stellen. Tijdens deze en verdere reizen kwam hij in contact met de Romaanse architectuur in Rome en Lombardije en werd daar zeer door geïnspireerd. Deze invloeden komen duidelijk naar voren in de kerk van Ripoll, die door hem in 1032 werd ingewijd. Ook de nieuwbouw van de kathedraal van Vic staat op zijn conto. Ook op andere gebieden was hij een drijvende kracht. Het scriptorium van Ripoll stond bekend om de grote productie van boeken. Oliba maakte zich bijzonder verdienstelijk door belangrijke werken uit het Arabisch in het Latijn te laten vertalen. Hij stierf in 1046 in Sant Miquel de Cuixà.


Saint-Michel-de-Cuxa (Sant Miquel de Cuixà)

In 840 stichtte een ondernemende groep monniken op een afgelegen plek het klooster Saint-André-d' Eixalada. Later sloot een kleine gemeenschap uit Urgell, aangevoerd door de priester Protagius, zich bij hen aan. In de herfst van 878 werden de gebouwen door een overstroming van de rivier de Têt weggespoeld. Daarop vestigde de gemeenschap zich op een stuk land in Cuxa aan de voet van de Mont Canigou, dat aan Protagius toebehoorde. Men trof daar een kerkje aan dat was gewijd aan de heilige Germanus van Auxerre en dat 25 jaar tevoren was gebouwd door Sunifred, de graaf van Cerdanya. Protagius werd als eerste abt van het nieuwe klooster uitverkoren. Cuxa bezat ook een klein oratorium ter ere van Sint Michael, die langzamerhand de plaats van Germanus innam als enige schutspatroon van het klooster.

Het sanctuarium werd al spoedig te klein en in 956 begon abt Pons met de herbouw van de kloosterkerk. De werkzaamheden werden voortgezet door zijn opvolger Garin en in 975 voltooid. Van deze pre-Romaanse kerk zijn nog grote delen behouden gebleven. Het was een drieschepige basiliek in de vorm van een Latijns kruis met het koor op het noordoosten. De door tongewelven bedekte zijbeuken waren smal en werden door hoefijzervormige (Visigotische of Mozarabische invloeden?) bogen gescheiden van het met een houten plafond gedekte middenschip. Het transept had lage tongewelven. De crypte van het klooster had een bijzondere constructie: de Mariakapel werd gedragen door slechts één enorme pijler. [grondplan]

Rond het millennium was Cuxa uitgegroeid tot een belangrijke abdij met een viertal dochters. Abt Garin stond in contact met vooraanstaande wetenschappers, zoals Gerbert, de latere paus Sylvester II. Ook verleidde hij dignitarissen als de Doge van Venetië, Pietro Orseolo, en de latere heilige Romuald tot een verblijf in het klooster. Een van de pelgrimswegen naar Santiago de Compostela kwam vlak langs Cuxa en vele pelgrims zullen een kleine omweg gemaakt hebben, maar in tegenstelling tot de meeste andere aanvankelijk afgelegen kloosters is er rond Saint-Michel-de-Cuxa nooit een dorp ontstaan.

Onder abt Oliba werd de kerk opnieuw uitgebreid. Hij vergrootte het koor door het aanleggen van een rechthoekige kooromgang met kapellen en bouwde een aantal oratoria bij de zuidwestfaçade. In 1040 liet hij ook een groot baldakijn boven het altaar oprichten. Wanneer de beide klokkentorens gebouwd werden, is niet precies bekend, maar bij de dood van Oliba in 1046 stonden ze er. De kruisgang werd pas zo'n 75 jaar na het voltooien van de bijgebouwen (dus aan het begin van de 12e eeuw) aangelegd. Deze luidde de geboorte in van de Romaanse sculptuur in de Roussillon. Aan het eind van de 14e eeuw werd het houten plafond van het koor vervangen door kruisribgewelven.

Ook Cuxa viel ten offer aan de Franse Revolutie. In 1793 werden de laatste monniken door revolutionairen met geweld verdreven en het klooster werd verkwanseld als bien national. In 1840 besloot de toenmalige bezitter op de plaats van de kruisgang een waterbassin aan te leggen. Pogingen om de arcaden te verkopen aan het Bisdom Narbonne mislukten en daarom werd een deel verpatst aan een thermaalbad in Prades. De rest werd gesloopt en kwam bij particulieren in de omgeving terecht. De kerk raakte snel in verval: in 1835 stortte het dak in en vier jaar later sneuvelde de noordtoren in een storm.

Rond 1907 ontdekte de in geldnood verkerende Amerikaanse beeldhouwer George Grey Barnard dat er handel zat in kloosterresten. Hij kocht her en der delen van kruisgangen op en wist o.a. 63 kapitelen, 16 zuilen en 9 arcaden van Cuxa te verzamelen. Die belandden uiteindelijk door tussenkomst van John D. Rockefeller in het Cloisters Museum in New York.

In de twintigste eeuw vestigden zich opnieuw monniken in Cuxa: van 1919 tot 1965 bewoonden Cisterciënzers het klooster, daarna Benedictijnen uit Montserrat, die er tot op heden zijn gebleven. In 1950 begon men met de restauratie van het complex, die in twee fasen plaatsvond en in 1970 was voltooid.







Saint-Martin-du-Canigou (Sant Marti del Canigó).

In 997 werd op een helling van de Mont Canigou begonnen met de bouw van een aan Sint Maarten gewijd oratorium. Graaf Wilfred van Cerdanya stichtte hier in 1001 een klooster dat hij ondersteunde door de schenking van verschillende bezittingen in de Roussillon en Conflent. In 1009 werd het oratorium ingewijd door zijn jongere broer Oliba, destijds bisschop van Elne, die ook de controle over het klooster kreeg. Door de inspanningen van Oliba konden de monniken in 1014 zelf een abt kiezen, hun medemonnik Sclua, die tot 1044 in het ambt bleef en de bouwheer werd van de nieuwe kerk. In 1035 gaf graaf Wilfred (in navolging van zijn vader) het wereldse leven op en trok zich terug in het door hem gestichte klooster. Daar stierf hij in 1049. Vier van zijn zoons zouden het tot bisschop schoppen.

Abt Sclua, die in Cuxa was opgeleid, bouwde met de abdijkerk van Canigou de eerste volledig overwelfde kerk van het avondland. De tegen de noordelijke zijmuur aangebouwde campanile was de eerste buiten Italië. Hij verlengde het bestaande drieschepige Maartensoratorium met zeven korte traveeën, die gedragen werden door primitieve kruispijlers, waardoor een geheel overwelfde, schaars verlichte hallenkerk ontstond. Daarboven kwam een volgens hetzelfde grondplan gebouwde, maar hogere bovenkerk met drie halfronde absiden. De werkzaamheden waren in ieder geval vóór 1026 voltooid. [grondplan]

Sinds 1012 was de abdij in het bezit van de relieken van de heilige Gauderich (gekocht van het diocees Toulouse), die stromen pelgrims trokken. Bovendien was het complex gesticht in een tijd dat veel christenen in de Pyreneeën toevlucht zochten voor de zegevierende islamieten. Toen de moslims in de loop van de 11e eeuw echter steeds verder teruggedrongen werden, trokken de meeste onvrijwillige bergbewoners weer naar het laagland. Een aardbeving en wanbeheer richtten veel schade aan. In 1781 werd het klooster opgeheven en aan het eind van de 19e eeuw was het weinig meer dan een schilderachtige ruïne. Deze werd in 1902 aangekocht door de bisschop van Perpignan en men begon direct met de restaurering. Het duurde echter nog vijftig jaar voor er weer benedictijner monniken in het complex huisden.

Hoe de kruisgang er oorspronkelijk uitgezien heeft is moeilijk te achterhalen, want hij verkeerde in een zeer slechte staat. De zuidelijke galerij was zelfs geheel verdwenen. Oorspronkelijk waren er twee niveaus. Het onderste niveau dateerde uit het begin van de 11e eeuw en was verstoken van enige decoratie. De bovenste verdieping werd aan het eind van de 12e eeuw toegevoegd en had een houten dak in plaats van een gewelf. Hier waren fraaie marmeren zuilen opgesteld met versierde kapitelen uit twee distincte perioden. Deze raakten na de Franse revolutie verspreid en moesten teruggehaald worden uit plaatsen als Casteil en Vernet-les-Bains, waar ze o.a. tuinen opfleurden. Ze werden ingebouwd in de nieuw opgetrokken zuidelijke galerij.









Sant Pere de Rodes (San Pedro de Roda).

Sant Pere de Rodes is een voormalig benedictijner klooster gelegen in het natuurpark Cap de Creus in Catalonië. Volgens een legende zouden monniken uit Rome, aan het begin van de zesde eeuw op de vlucht voor Germaanse woestelingen, de relieken van de heilige Petrus in deze streek in veiligheid gebracht hebben. In opdracht van paus Bonifatius IV stichtten ze er een klooster. Vanaf 945 is er in documenten sprake van een zelfstandige instelling onder leiding van een abt.

Het gebouwencomplex omvat een centrale kern, bestaande uit de kerk en de eigenlijke kloostergebouwen (daterend uit de 10e-12e eeuw), dat wordt omgeven door een aantal bijgebouwen uit de 16e-18e eeuw. Ze worden verbonden door binnenhoven op verschillende niveaus. De kloosterkerk werd in 1022 in gebruik genomen. Het is een drieschepige basiliek met een uitspringend transept. Het middenschip heeft een tongewelf met gordelbogen, die worden ondersteund door op elkaar geplaatste zuiltjes (veelal spolia). Mogelijk heeft de bouwmeester kennis gehad van de architectuur van Al-Andalus, waar deze constructiewijze eveneens voorkomt. De muren worden bovendien geschoord door halve tongewelven in de zijbeuken. In de kooromgang, een van de eerste die werd aangelegd, ontbreken de straalkapellen. Wel zijn er absidiolen aangebracht in de transeptarmen. De klokkentoren (12e eeuw) heeft Lombardische kenmerken. De tweede toren, iets jonger, had een verdedigende functie. De kruisgang heeft twee verdiepingen en is sober op het sombere af. In de 12 eeuw kreeg de kerk een monumentale gevel met marmeren decoraties van de Meester van Cabestany, een veelgevraagde beeldhouwer in dit tijdsgewricht. Deze kunstwerken zijn verloren gegaan, op enkele stukken na die zich in het Museu Marès in Barcelona bevinden. [grondplan]

In de 11e en 12e eeuw kende het klooster een grote bloei, niet in de laatste plaats omdat het gelegen was aan de Camino Catalán (het deel van de pelgrimsweg naar Santiago de Compostela dat door Catalonië liep en o.a. werd gebruikt door Italiaanse pelgrims die zichzelf de weg door Zuid-Frankrijk wilden besparen). Na eeuwen kwakkelen zette het verval in de 17e eeuw echt in. Het klooster werd verscheidene malen geplunderd. In 1700 roofde de graaf van Noailles de beroemde Bijbel van Rodes (vervaardigd in het scriptorium van Ripoll en nu deel uitmakend van de collectie van de Bibliotheque Nationale in Parijs). De monniken gaven de ongelijke strijd tenslotte op en verlieten het klooster in 1793. Het vervallen complex kreeg in 1930 de status van nationaal monument en vijf jaar later werd begonnen met het herstel. Door de Spaanse burgeroorlog werden de werkzaamheden echter stilgelegd en pas in 1960 hervat.







De pioniers van Centraal-Frankrijk.

In sommige delen van Frankrijk was men meer geneigd tot bouwkundige experimenten dan in andere. Tot de progressieve gebieden behoorden o.a. Bourgondië en het Loire-dal. Daar zijn dan ook tal van kerken met (voor het Romaanse tijdgewricht) 'nieuwerwetse' elementen te vinden.


Abbaye de Fleury, Saint-Benoît-sur-Loire.

Tussen 630 en 650 stichtte een groep monniken uit Orleans een van de eerste abdijen in Frankrijk die de regels van de heilige Benedictus van Nursia volgden: Fleury in het latere Saint-Benoît-sur-Loire. Het door Benedictus in Montecassino gebouwde klooster (waar hij in 547 zijn laatste rustplaats vond) werd in 580 door de Longobarden verwoest. De overlevende monniken begroeven zijn stoffelijke resten in de ruïne. In 672 trok een groep monniken van Fleury naar Montecassino en brachten de relieken van Benedictus en zijn zuster Scholastica naar Frankrijk. Ze werden al spoedig veelvuldig door pelgrims bezocht. Tijdens de regering van Karel de Grote stichtte de toenmalige abt Theodulf een kloosterschool, die grote faam verwierf. Naast theologie werden er de 'zeven vrije kunsten' onderwezen. De bibliotheek bezat een van de meest uitgebreide manuscriptenverzamelingen in het Westen. Een monnik van Fleury, Helgaud, schreef een hagiografie gewijd aan het leven van koning Robert de Vrome (Epitoma vitae Roberti regis), voor tal van gebeurtenissen in dit tijdsgewricht (972-1031) de enige schriftelijke bron.

In 1020 begon abt Gauzlin met de bouw van de gecombineerde voorhal en klokkentoren, die ca. 15 jaar later gereed was. Deze tour-porche symboliseerde het Hemelse Jeruzalem. Er waren oorspronkelijk drie niveaus, maar koning Frans I liet voor straf de bovenste verdieping afbreken. Het leistenen dak, het lantaarntorentje en de klokkenstoel dateren uit de 17e eeuw. De voorhal bestaat uit drie beuken van drie traveeën, door vier zware pijlers in gelijke vlakken verdeeld en bedekt met kruisgewelven. Het grondplan ziet er echter uit of het getekend is door een dronkenlap: de traveeën zijn allesbehalve vierkant en de arcaden staan bepaald niet loodrecht op elkaar. De kapitelen zijn niet alleen versierd met fraaie acanthusbladeren, maar ook met bijbelse voorstellingen die tot de oudste van Frankrijk behoren. Opvallend is dat enige van de kapitelen de signatuur van de kunstenaar (?) dragen. 'Hugo' was mogelijk een monnik die ook als bouwmeester fungeerde.

De crypte, het koor (met hetzelfde grondplan) en het transept waren de geesteskinderen van abt Guillaume. De bouw begon in 1067 en duurde tot 1108. De kooromgang met tongewelven en de straalkapellen waren rond 1090 gereed. Met de constructie van het nieuwe schip werd in 1150 aangevangen. Het is in essentie Romaans, maar bedekt met Gotische kruisribgewelven. De kapitelen in het schip, daterend van het eind van de 12e eeuw en met overwegend bijbelse taferelen, zijn van hoge kwaliteit. Onder het hoofdaltaar ligt een marmeren vloer, die uit een vroegere kerk (4e of 5e eeuw) stamt. Het Gotisch aandoende noordportaal, in vroeger tijden de ingang voor de gelovigen, toont Christus als leraar, omgeven door de vier evangelisten. De voltooide kerk werd in 1218 ingewijd. [grondplan]

Tijdens de Hugenotenoorlogen in de 16e eeuw werd de kerkschat (met toestemming van de naar de protestanten overgelopen abt) geplunderd en de waardevolle manuscripten raakten verspreid over een groot deel van Europa. Tijdens de Franse Revolutie werden alle kloostergebouwen vernield en de kerk werd omgedoopt tot parochiekerk. Daarmee was het gordijn echter niet definitief gevallen: nog voor het einde van de Tweede Wereldoorlog vestigde zich weer een bescheiden gemeenschap van monniken in Fleury. (Foto's kapitelen JW)








Saint-Vorles, Châtillon-sur-Seine.

Tegen het einde van de 5e eeuw bouwde de heilige Deodatus een klein, aan Maria gewijd oratorium op de plaats van het latere Châtillon. Daar omheen ontstond een dorp, dat echter onversterkt was en in de 8e eeuw door de van alle kanten belaagde bewoners werd verlaten. Ze vestigden zich op een heuvel in de buurt en bouwden er een castellum, waaraan het oord later zijn naam ontleende. Toen in 868 de overblijfselen van de heilige Verulus (530-591) naar Châtillon werden overgebracht, was dit aanleiding voor herbouw van het oratorium, dat daarna onder toezicht werd gesteld van priesters van de kathedraal van Langres. Deze kerk is nu, enigszins gewijzigd, als crypte onder de noordelijke transeptarm van de Saint-Vorles aan te treffen.

In de jaren 980 tot 1016 werd op aansporing van Bruno de Roucy, de bisschop van Langres, begonnen met de bouw van een veel grotere, vroeg-Romaanse kerk, die er ondanks alle om- en aanbouwen nog vrijwel ongeschonden staat. Het was een drieschepige basiliek met een 'westwerkachtige' façade (die echter slechts één middentoren kreeg), een ver uitspringend transept en een getrapt koor met vijf absiden. De Saint-Vorles was een van de eerste kerken waar men experimenteerde met de toepassing van tongewelven voor grotere overspanningen (hoewel nog niet in het middenschip, dat een traditioneel houten plafond had). Het vieringkwadrant werd door een koepel bedekt (een van de eerste van Frankrijk en mogelijk omdat de doorsnede slechts 4,50 meter bedroeg). De bouwmeesters van de Saint-Vorles waren ook pioniers in het gebruik van halfzuilen voor het ondersteunen van de gordelbogen in de zijbeuken. De tongewelven van de dwarsbeuk en het koor en de kruisgewelven van de zijbeuken verkeren nog altijd in de originele staat, evenals de nartex en de kapel daarboven. Het gebeente van de heilige Vorles, aanvankelijk opgeborgen in een stenen sarcofaag, kreeg een plaats onder het hoogaltaar. [grondplan

In dezelfde periode werd een kanunikkenconvent gebouwd, waarin het Collège Notre-Dame werd gevestigd, dat als educatieve instelling grote faam verwierf. De latere heilige Bernardus van Clairvaux was er leerling. Hij was vaak in de Maria-kapel in de crypte te vinden, waar zij hem in visioenen verschenen zou zijn.

De kerk werd onderdeel van de in de 12e eeuw op de heuvel gebouwde burcht, de belangrijkste vesting van de Hertogen van Bourgondië. Deze werd aan het eind van de 16e eeuw op verzoek van de burgerij, die de steeds weer oplaaiende strijd om de burcht beu was, met de grond gelijk gemaakt. In later eeuwen werden de twee absidiolen van de noordelijke transeptarm afgebroken en vervangen door twee ouderwets aandoende rechthoekige kapellen. De absidiolen van de zuidelijke transeptarm moesten er in de 17e eeuw aan geloven. Tevens kreeg het middenschip toen het huidige kruisribgewelf. Tijdens de 20e eeuw is de Saint-Vorles maar liefst drie maal gerenoveerd: tussen 1927 en 1934, tussen 1959 en 1974 en in de negentiger jaren. Daarbij zijn de binnenwanden geheel wit geschilderd -wat allesbehalve authentiek is. Er zijn hier en daar nog schamele resten van fresco's te vinden, maar die waren blijkbaar niet meer te restaureren. (Foto 2 JW)







Saint-Philibert, Tournus.

De bouwgeschiedenis van dit voormalige benedictijner klooster is intrigerend. In den beginne was er een bescheiden kloosterkerk, gewijd aan de heilige Valerius. Op de vlucht voor plunderende Vikingen streken monniken uit Saint-Philibert-de-Grandlieu daar, met toestemming van Karel de Kale, neer. Ze brachten de relieken van de heilige Philibert en plannen voor de nieuwbouw van hun eigen abdijkerk mee. Rond 875 bouwden zij een drieschepige basiliek met een 'Karolingische' crypte, die was voorzien van een halfrond ambulatorium waarop vijf kleine, rechthoekige kapellen uitmondden. Het middendeel had dikke muren en was in drieën verdeeld door twee rijen slanke zuiltjes.

Nadat de gemeenschap opnieuw aan verderf zaaiende plunderaars ten prooi was gevallen, begon men in 950 aan het bouwen van een nieuw, smaller koor, met in grote lijnen dezelfde plattegrond als de onderliggende crypte. Deze kooromgang werd het basismodel voor de Romaanse architectuur in Frankrijk, behalve wat de archaïsche vorm van de absidiolen betreft. In 1007 werd het complex getroffen door een verwoestende brand, maar twaalf jaar later werd niettemin de (provisorisch?) herbouwde kerk ingewijd. 

Vóór 1030 werd echter al begonnen met de constructie van een nieuw schip, waarvan de breedte werd aangepast aan de dimensies van het in 950 gerenoveerde koor, maar dat een stuk langer moest worden dan het oude schip. Toen men na drie traveeën echter was aangekomen ter hoogte van de oude westgevel, besloot men het schip toch breder te maken. Het reeds voltooide gedeelte werd een aparte voorhal van 7,40 meter hoog. Deze kreeg enorme ronde pijlers waardoor men het middendeel kon voorzien van een primitief kruisgewelf. De beide zijbeuken hadden merkwaardigerwijs minder vooruitstrevende transversale tongewelven. In het reeds bestaande bredere schip werden vijf paren, eveneens ronde, pijlers gemetseld, bekroond door kleine halfzuilen waarop de gordelbogen van het tongewelf rustten. De zijbeuken kregen kruisgewelven. De bogen van de tussenliggende arcaden zijn niet zuiver rond: de onderste delen zijn recht, terwijl de top is afgeplat, een profiel dat uniek is in de Romaanse architectuur. Het schip en de onderste deel van de voorhal werden tussen 1050 en 1060 voltooid.

In een later stadium werd er bovenop de avant-nef een tweede verdieping geplaatst (nu de Chapelle Saint-Michel). De zijbeuken daarvan hebben halve tongewelven. Het middendeel is 12,50 meter hoog, wordt gedekt door een tongewelf (een van de oudste die bewaard is gebleven in Bourgondië) en is voorzien van twee grote lichtbeukvensters per travee. In de triomfboog (bijgenaamd Arc de Gerlannus) zijn een aantal vroeg-Romaanse kapitelen te vinden, die nog sterk op hun Karolingische voorgangers lijken. Ze zijn meer gegraveerd dan gebeeldhouwd. Het is mogelijk een bewijs dat de Karolingische 'bipolaire' liturgie, waarin de westkapel een belangrijke rol speelde, hier nog lang in ere werd gehouden. De hoge voorhal met twee 'torens' (waarvan er een werd uitgebouwd tot klokkentoren) geeft de westelijke façade een 'westwerkachtige' allure. 

Waarschijnlijk moest het oorspronkelijke tongewelf van het middenschip van de kerk wegens scheuren in de muren weer worden afgebroken. Tussen 1070 en 1080 werd het vervangen door dwarsgeplaatste tongewelven -een oplossing die in technisch opzicht alleszins voldeed, maar in esthetisch opzicht klaarblijkelijk niet, want deze vond in slechts in één andere kerk (Mont Saint-Vincent) navolging.

In het met tongewelven gedekte ambulatorium van de huidige kerk werd recentelijk een prachtige Romaanse mozaïekvloer ontdekt, die de sterrenbeelden en de verdeling van werkzaamheden over het jaar afbeeldt. In de meest oostelijke (rechthoekige) straalkapel worden in een glazen reliekschrijn de overblijfselen van Saint-Philibert bewaard. Opmerkelijk zijn de kapitelen in het vieringkwadrant, met o.a. agrarische thema's. De kapitelen van het ambulatorium moeten het met acanthusbladeren doen. Van het kloosterhof (11e eeuw) is alleen het aan de kerk grenzende deel overgebleven. [grondplan]

De kerk werd in 1844 als nationaal monument geclassificeerd, wat helaas betekende dat er door ambitieuze onbenullen ingrijpende restauraties mochten worden uitgevoerd. Met name André Ventre ging in de periode 1908 tot 1915 als een barbaar tekeer. Hij liet o.a. het nog resterende pleisterwerk van pilaren en binnenmuren bikken en houten steunbalken en gordelbogen uit de zijbeuken slopen.

Er zijn zonder enige twijfel ideeën uitgewisseld tussen de architecten van Tournus en de bouwers van de gelijktijdig opgetrokken Saint-Martin in Chapaize, maar wie precies wie beïnvloed heeft, is niet meer te achterhalen. Pas vijftig jaar later slaagden de architecten van Cluny III er in een werkelijk breed middenschip te overwelven -met een spitstongewelf. (Foto's JW)








Saint-Martin, Chapaize.

In de 10e eeuw stichtten benedictijner monniken een bescheiden hermitage op een plaats die ze Campasia noemden (van het Latijnse campus), gelegen nabij de kruising van twee oude Romeinse wegen. Rond 1030 werden er een kerk en kloostergebouwen neergezet door monniken van het klooster van Saint-Pierre uit Chalon-sur-Saône, die er een priorij vestigden. Het grondplan van de kerk en de vorm van de pijlers vertoonden duidelijke verwantschap met de Saint-Philibert in het nabijgelegen Tournus.

Van het oudste gebouw zijn nog de zuidelijke zijbeuk, het grootste deel van het schip en delen van de noordelijke zijbeuk bewaard gebleven. De façade en de toren met zijn koepelgewelf werden enige decennia later toegevoegd. De toren is 35 meter hoog en vertoont duidelijke Lombardische invloeden. Een brand in 1100 richtte slechts beperkte schade aan, het instorten van het tongewelf van het middenschip had ingrijpender gevolgen. Het werd (na 1125) vervangen door een spitstongewelf. Ook werden toen steunberen tegen de buitenmuren van het (niet uitspringende) transept gebouwd. Ook het koor met de drie halfronde absiden dateert uit het begin van de 12e eeuw.

De Hugenotenoorlogen zorgden in de 16e eeuw voor veel problemen bij het moederklooster, waardoor de monniken van Chapaize gedwongen waren hun onderkomen te verlaten. De bezittingen kwamen in handen van nazaten van de vroegere landheren, de Heren van Uxelles, en later onder beheer van andere particuliere eigenaren. Tijdens de Franse Revolutie was er aan de kloostergebouwen al weinig meer te verpesten. De kerk werd parochiekerk en is aan het eind van de vorige eeuw zorgvuldig in de oude glorie hersteld.







Basilique du Sacré-Coeur, Paray-le-Monial.

In 973 stichtte graaf Lambert van Chalon in het gebied van het huidige Paray-le-Monial een klein klooster. Zijn zoon Hugo, de bisschop van Auxerre, stelde het in 999 onder het beheer van de kloosterorde van Cluny. De bouw van de vroeg-Romaanse eerste kloosterkerk was al een eind gevorderd en deze kon dan ook in 1004 worden ingewijd. Het was een drieschepige basiliek in de vorm van een Latijns kruis met een getrapt koor voorzien van vijf absiden, waarvan er twee in de transeptarmen geïncorporeerd waren. De bedekking van het middenschip was van hout. Nog in de eerste helft van de 11e eeuw werd het langhuis uitgebreid door de bouw van een 'Karolingisch' westwerk met twee torens en een voorhal met twee verdiepingen.

Door het steeds populairder worden van de pelgrimage naar Santiago de Compostela (door Cluny ijverig ondersteund) was al spoedig een grotere kerk nodig. De toenmalige abt Hugo van Semur gaf dan ook in 1090 opdracht voor de bouw van een nieuw bedehuis, dat in 1119 gereed was. Hij was ook de bouwheer van de derde en grootste abdijkerk van Cluny, die vrijwel geheel verdwenen is. Gelukkig is Paray een 'Cluny in zakformaat' en kan men zich hier nog een beeld vormen van de kerk die lange tijd de grootste van de christenheid was.

De huidige kerk is een eveneens drieschepige basiliek, voorzien van een ver uitspringende dwarsbeuk met twee absiden en een kooromgang met drie absidiolen. De kerk maakt een gedrongen indruk. Het langhuis telt slechts drie traveeën. Men had het oorspronkelijk twee maal zo lang gepland, maar besloot (mogelijk wegens geldgebrek, want Cluny III bleek schrikbarend duur) het oude westwerk in stand te houden. Het middenschip heeft een spitstongewelf plus een driedelige opstand met spitsbogen en een blind triforium. De benedenverdieping van de nartex wordt door twee pijlers in zes min of meer vierkante traveeën verdeeld, die door kruisgewelven worden bedekt. De bovenverdieping heeft hetzelfde grondplan, maar is hoger en voorzien van tongewelven. De vieringtoren is een 19e eeuwse neo-Romaanse reconstructie en vervangt de oorspronkelijke gotische toren. Aan de zuidzijde van de kerk liggen de kloostergebouwen, die in de 18e eeuw ingrijpend vernieuwd zijn. Recentelijk is de kerk zorgvuldig gerestaureerd, waarbij de muren een wit-geel kleurengamma (terug)gekregen hebben. De koorabsis wordt gesierd door een 14e eeuws fresco van de tronende Christus in een hoekige mandorla, omgeven door de symbolen van de vier evangelisten. In de kerk zijn maar liefst 365 kapitelen te vinden, de meeste met vegetale versieringen. [grondplan]









Saint-Remi, Reims (werelderfgoed van de UNESCO sinds 1991).

Met een lengte van 122 meter evenaart de Saint-Remi in Reims menige gotische kathedraal. Ofschoon in essentie romaans, oogt het gebouw bovendien behoorlijk gotisch. 

De kerk is gewijd aan de heilige Remigius, die rond 500 de Frankische koning Clovis doopte. Hij stierf in 533, 96 jaar oud, en wenste bijgezet te worden in een kleine kapel, waarin de heilige Christophorus vereerd werd. De tombe groeide spoedig uit tot pelgrimsoord. Welgestelde begunstigers betaalden geestelijken om het lichaam te bewaken en de kapel werd uitgebouwd tot een heuse kerk. Rond 760 stichtte abt Jean Turpin (die als de soldaat Turpin zijn opwachting maakt in het Roelandslied) de Abbaye Saint-Remi. Er ontstond een benedictijnse gemeenschap die het tot de Franse Revolutie volhield.

In het midden van de 9e eeuw vergrootte bisschop Hincmar het bouwwerk en wijdde de Karolingische abdijkerk in. Tijdens het Karolingische tijdperk werden regelmatig personen van koninklijke bloede in de basiliek bijgezet. Deze werd na de millenniumwisseling vervangen door een vroeg-Romaanse versie, geïnitieerd door de toenmalige abt Airard -een prestigeproject. Het was een drieschepige basiliek, voorzien van een driedelige opstand met tribunes. Het transept had eveneens twee (zij het wat smallere) zijbeuken en tribunes, zodat pelgrims onbelemmerd door de gehele kerk konden circuleren. Van dit bouwwerk resteren nog elf traveeën in het schip en het transept. De oorspronkelijke bedekking was van hout. De basiliek werd in 1049 ingezegend door paus Leo IX, tijdens het Concilie van Reims.

In 1162 besloot abt Jean van Celles ingrijpende vernieuwingen door te voeren. De Romaanse voorhal werd afgebroken en het schip werd met twee Gotische traveeën verlengd. Een nieuwe gevel verbond de twee gespaard gebleven romaanse torens. Een Gotisch koor, dieper, voorzien van schitterende gebrandschilderde ramen en afgesloten door een ambulatorium met drie straalkapellen (die de vijf overgebleven absidiolen in het transept aanvulden) verving het Romaanse koor. Zijn opvolger Simon voltooide in 1181 de transformatie: hij versterkte en 'vergotiseerde' de Romaanse muren van het schip en overdekte het geheel met kruisribgewelven. [grondplan]

In 1764 richtte een brand grote schade aan en vernietigde de bibliotheek. De architect Louis Duroché leidde de herstelwerkzaamheden. De kloostergebouwen dateren merendeels uit de (vroege) 18e eeuw. Er is nu een museum in gevestigd. Ook de Franse Revolutie bracht veel malheur: de tombe van Saint-Remi in het koor is een 19e eeuwse reconstructie. De basiliek overleefde de troebelen als parochiekerk. (Foto 1 JW)









De buitenbeentjes van West-Frankrijk.


Abbaye Notre-Dame de Jumièges.

De abdij werd rond 654 gesticht door Filibertus (Saint Philibert, zoon van een Frankische edelman, wiens stoffelijke resten uiteindelijk in de naar hem genoemde kerk in Tournus zijn komen te rusten) op een stuk land geschonken door de Merovingische koning Chlodwig II en zijn gemalin. Door verdere schenkingen bezat het klooster uiteindelijk landerijen van de Schelde tot de Loire. [Door zijn contacten met de opkomende Karolingers viel Filibertus in ongenade en bracht een tijd in ballingschap door. Later stichtte hij nog andere kloosters, o.a. in Noirmoutier.] De relatie van Jumièges met de Karolingers bleef innig: in 788 zette Karel de Grote de door hem afgezette hertog Tassilo van Beieren gevangen in de abdij. Ook Jumièges werd door de dood en verderf zaaiende Vikingen niet gespaard: in 841 werd het complex platgebrand, waarna de monniken zich lange tijd niet lieten blikken. Enigen vertrokken naar het klooster van Sankt Gallen.

De herbouw van de abdij werd op instigatie van hertog Willem I van Normandië ondernomen door monniken uit Poitiers. In 934 waren de werkzaamheden zo ver gevorderd dat er 12 novicen opgenomen konden worden. Daarna groeide de abdij enorm: op een gegeven moment waren er bijna 1000 monniken. Abt Robert Champart (die in 1051 aartsbisschop van Canterbury zou worden) liet de gebouwen vanaf 1040 opnieuw optrekken en de abdijkerk werd in 1067 ingewijd door de bisschop van Rouen, in tegenwoordigheid van Willem de Veroveraar. Het koor werd in de periode 1267 tot 1270 hernieuwd, waarbij tevens het transept werd vergotiseerd.

Onder de patronage van de hertogen van Normandië werd Jumièges een centrum van geleerdheid. In de 11e eeuw gold het als voorbeeld voor alle kloosters in de regio. Vele abten ontvingen de bisschopsstaf. Tijdens de godsdienstoorlogen namen de monniken, die vernomen hadden dat de Hugenoten Rouen hadden verwoest, bijtijds de benen. Na de woelingen keerden er slechts 17 monniken terug. In 1649 werd Jumièges overgenomen door de Mauristen, een benedictijnse congregatie die grote waarde hechtte aan educatie en die de abdij iets van haar oude luister teruggaf. De plunderingen tijdens de Franse Revolutie werden de eerbiedwaardige instelling echter fataal: daarna restten er louter ruïnes. [grondplan]

De Normandiërs prefereerden licht boven steen en aan de overblijfselen van Jumièges is dan ook goed te zien dat het nog een houten zadeldak bezat. De door twee torens geflankeerde façade was de oudste van dit type in Normandië. Hij had drie verdiepingen: een kleine voorhal, een tribune die uitkeek op het schip (geen kapel!) en een zolder onder het dakbeschot. Het middenschip was hoog (25 m) en tamelijk smal (11,50 m). De zijbeuken en tribunes hadden kruisribgewelven, wat de tribunes betreft een première. De hoogte van de tribunes was een stuk geringer dan die van de zijbeuken. Het transept had een driedelige opstand zonder tribunes, maar met een doorgang intra muros. De pijlers in het schip alterneerden tussen simpele ronde pijlers en composietpijlers met tot boven de tribunes doorgetrokken halfzuilen. In het midden van de 11e eeuw was en bleef dit een zeldzaamheid. De kapitelen waren gebaseerd op versieringen in Angelsaksische manuscripten. Ook in andere opzichten (bijvoorbeeld de grote vierkante vieringtoren) kwam de specifiek Normandische stijl het eerst in Jumièges naar voren. Jumièges werd het model voor de 'Norman architecture' in Engeland, die vervolmaakt werd in de kathedralen van Durham, Ely, Peterborough,e.a. (Foto's 3 & 4 JW)







Saint-Front, Périgueux.

Zelfs in de koepelrijke Périgord is de Saint-Front een unieke verschijning. Het is een van de zeldzame romaanse koepelkerken in de vorm van een Grieks kruis en daarmee een 'tweelingbroertje' van de Byzantijns aandoende San Marco in Venetië -minus de mozaïeken.

Tussen 500 en 536 werd er op de flank van een heuvel in het gebied van het huidige Périgueux een kerkje gebouwd, dat in 732 bij een Viking-invasie werd verwoest. In 976 gaf bisschop Frotaire opdracht voor de bouw van een abdij op deze plek, waarvan de kerk in 1047 werd ingewijd. Het koor was overwelfd en herbergde de overblijfselen van de heilige Frontus (Saint Front), in de tweede eeuw de eerste bisschop van de Gallische voorganger van Périgueux. Hij was volgens de legende door Petrus zelf uitverkoren en als missionaris naar de Dordogne gestuurd. De kerk werd een belangrijk tussenstation op de weg naar Santiago de Compostella en werd dan ook aan het eind van de 11e eeuw vergroot door de toevoeging van een aparte koepelkerk om meer pelgrims te kunnen ontvangen. De beide gebouwen deelden het altaar (bij het nieuwe godshuis lag het koor dus op het westen).

Een enorme brand richtte in 1120 een ravage aan in zowel het dorp als de abdij. De koepelkerk werd hersteld en in de periode 1170 tot 1180 afgebouwd. In de veertiende eeuw werd de kerk naar het oosten uitgebreid door een kapel die aan de heilige Antonius werd opgedragen. Tijdens de godsdienstoorlogen in de 16e eeuw werd de kerk geplunderd door Hugenoten, die er vandoor gingen met de relieken van de aanbeden Frontus en een groot deel van het meubilair vernielden. De rivaliserende Saint-Etienne was er nog erger aan toe, dus na zes jaar leeg gestaan te hebben verving de Saint-Front deze als bisschopszetel en mocht in het vervolg als kathedraal door het leven.

Na in 1840 te zijn geclassificeerd als Monument National werd de Saint-Front tussen 1852 en 1895 gerestaureerd (of liever gezegd herbouwd) door Paul Abadie, de toekomstige architect van de Sacré-Coeur in Parijs. Hij had nogal eigenzinnige ideeën over hoe een Romaanse kerk eruit diende te zien en zag er geen been in de 'fouten' van de oorspronkelijke bouwmeesters te corrigeren. Hij gaf de koepels, die voordien van verschillende grootte waren geweest, allemaal dezelfde doorsnede en voegde tal van oriëntaals aandoende torentjes toe. Bovendien brak hij een aantal kapellen af die de kruisvorm verstoorden. De 12e eeuwse klokkentoren is zowat het enige wat er van de oorspronkelijke sky line is overgebleven.

De kloostergang dateert uit het tijdperk van de vroeg-Romaanse kerk, maar is naderhand verscheidene malen ingrijpend verbouwd. In de 14e en 15e eeuw werden de gewelven en arcaden vergotiseerd. Na een restauratie aan het begin van de twintigste eeuw, 'vervolmaakte' de architect Henri Rapine (what's in a name), die het nota bene tot Chef des Monuments Historiques schopte, deze door de bouw van een neo-Romaanse kapittelzaal met een dak van gewapend beton!

De huidige kerk heeft de vorm van een Grieks kruis, met een bescheiden voorhal en een koepelgewelf in elke arm plus het vieringkwadrant. Het gewicht ervan wordt gedragen door vierkanten met op elke hoek een pijler. De weinige (half)zuilen hebben Corinthische kapitelen. Van de oude kerk is nog een klein deel (met Merovingische en Karolingische resten) bewaard gebleven, aan de buitenkant van de westelijke koepel. [grondplan] (Foto's 1 & 2 JW)







Het begin van de Gotiek.

Het eerste Gotische bouwwerk was de abdijkerk van Saint-Denis van abt Suger (waaraan ca. 1140 werd begonnen). De grondslag was een nieuwe theologie die God identificeerde met licht. Spitsbogen waren niet onbekend in de Romaanse architectuur, maar de Gotische spitsbogen waren nog een stuk spitser. In plaats van spitstongewelven paste men kruisribgewelven toe (ook in het middenschip), met zes tot acht ribben. De tussenliggende vlakken werden opgevuld met licht materiaal. In de Romaanse architectuur werden steunberen (voor zover aanwezig) tegen de buitenmuur gebouwd. De Gotische steunberen werden een eind van de buitenmuur geplaatst (in het Engels noemt men ze dan ook flying butresses) en tussen muur en steunbeer werden luchtbogen aangebracht. Door dit alles kon het middenschip veel hoger worden en konden er veel grotere ramen (in het begin vaak lange en smalle lancetvensters) geconstrueerd worden. Deze werden voorzien van gebrandschilderd glas. Kenmerkend was ook het stenen maaswerk in ramen en afscheidingen. Het meest opvallend waren de roosvensters, die meestal werden aangebracht in de westgevels. De buitenkant van het gebouw werd vaak overdadig gedecoreerd: de gebeeldhouwde timpanen en archivolten bleven en omdat de deuren doorgaans dieper lagen, werden ook de portaalwangen rijkelijk voorzien van beeldhouwwerk. Daarnaast werden talloze pinakels, gargoyles (waterspuwers) en andere, dikwijls behoorlijk frivole, versieringen aangebracht.

Saint-Jouin-de-Marnes: een vroege toepassing van luchtbogen

Mosteiro da Batalha: een maaswerk van steen (JW)


Cathedrale Notre-Dame,  Laon.

Dit bouwwerk is een van de eerste Gotische kathedralen. De bouw duurde zo'n 80 jaar (1155-1235). Er zijn nog vele niet-Gotische elementen. Luchtbogen en 'vliegende steunberen' ontbreken en de vierdelige opstand met tribunes (die nog in de originele staat verkeert) zou in de latere Gotiek snel verdwijnen (de verticale elementen kregen prioriteit en men had geen behoefte meer aan tribunes, daarom werd de driedelige opstand met blinde arcaden de norm). Het gebouw heeft weliswaar veel ramen (drie rijen), maar ze zijn klein en gebrandschilderd glas ontbreekt, behalve in het koor. Dat geldt niet voor de roosvensters: dit element werd hier voor het eerst toegepast en de kathedraal bezit er maar liefst vier -aan het eind van elke kruisarm een. Om dit te verwezenlijken werd het eerste, nog halfronde koor (met kooromgang en straalkapellen) na veertig jaar afgebroken en vervangen door een rechthoekig 'Engels' koor. Het tekort aan kapellen werd in de 14e eeuw ondervangen door niet minder dan 27 kapellen in te bouwen in de zijmuren. Het middenschip is bedekt door een zesdelig kruisribgewelf. In deze kathedraal ziet men de terugkeer van zuilen in het langhuis (er waren immers geen pijlers meer nodig om het loodzware gewicht van een (spits)tongewelf te dragen). De kerk heeft tegenwoordig vijf torens (er waren er zeven voorzien), waaronder twee westtorens en een 'lantaarntoren' die de viering van licht voorziet. De twee westtorens hebben een grappige bijzonderheid: vanuit elke opening bovenin kijkt een os nieuwsgierig naar buiten. [grondplan] (Foto 2 JW)









Meer weten?

Duitsers zijn erg geïnteresseerd in hun eigen geschiedenis, dus er zijn tal van documentaires over de Ottoonse en Salische periode te vinden op You Tube: Die Deutschen 01: Otto und das Reich; Die Deutschen 02: Heinrich und der Pabst; Der erste Sachse of dem Königsthron: Heinrich I; Kaiser Otto I: Kampf um die Krone; Kaiser Otto III: Erneuerer des Reiches; Heinrich II: Ein Herrscher an der Jahrtausendwende; Kaiserin Theophanu: Die Mächtigste Frau des Abendlandes; Kaiserin Adelheid: Die Mächtigste Frau der Ottonen; Heinrich IV: Tyran auf dem Thron. Verder zijn er documentaires over de Franse koningen (Les Rois de France); over de kruistochten (The Crusades: Crescent & the Cross; The Third Crusade: Saladin & Richard the Lionheart; De Kinderkruistocht); over ridderorden (The Knights Templar; Order of the Knights of Malta; Die Tempelritter; Die Deutschen Ordensritter); over kerkbouw (A White Garment of Churches; Building the Greatest Cathedrals; Les Cathedrales Dévoilées; Churches, How to Read them: (1) Dark Beginnings; (2) Medieval Life; (3) Medieval Death); over relieken (Treasures of Heaven); over de Normandiërs (Kings and Queens of England: Normans; The Normans: (1) Men from the North; (2) Conquest; (3) Normans of the South); over het leven in de Middeleeuwen (Medieval Lives: Birth, Marriage and Death; The Worst Jobs in History: Medieval; Medieval Lives; Von Bauern und Edelmännern; Das Mittelalter Experiment; Europa im MittelalterDie Ritter).



Over mij

Een gesjeesde antropologe en gemankeerde schrijfster die zich schaamteloos uitleeft op het internet.