ROMAANSE KUNST: DEEL 1.
Bijbels in steen.
Door
de enorme toename van de bouwactiviteiten tijdens de Romaanse era
ontstond er een grote vraag naar vakbekwame steenhouwers, metselaars
en timmerlieden. Hoewel het gildesysteem nog niet geheel was
uitgekristalliseerd, leerden jongeren het vak door jarenlange oefening in
de praktijk onder toezicht van een meester. Daarna trok de gezel van
project naar project, waarbij hij niet alleen zijn technische
vaardigheden aanscherpte, maar ook nieuwe ideeën opdeed. Bij grote
projecten werd gewerkt in ateliers, met soms tientallen medewerkers
die onder leiding stonden van een volleerde vakman. Een bekwame meester kon
zich opwerken tot opzichter over de gehele bouw, of zelfs architect.
Sommige groepen vaklieden verwierven een grote faam en waren daarom
veelgevraagd, zoals de vroeg-Romaanse maestri comacini
uit Lombardije, die niet alleen
uitzwermden over Zuid-Frankrijk en Catalonië, maar zich (onder
auspiciën van de keizers van het Heilige Roomse Rijk) ook ten
noorden van de Alpen lieten gelden.
De Romaanse beeldhouwkunst was onlosmakelijk verbonden met de
architectuur. Anders dan tijdens de Oudheid werd er zo goed als geen
vrijstaand werk gemaakt. Aan het begin van het Romaanse tijdperk
overheerste nog het bas-reliëf. Dat vond zijn inspiratie eerder in
de metaalbewerking, boekverluchting, ivoorsnijkunst e.d. dan in de
klassieke sculpturen. Later werden het half- en het haut-reliëf
steeds belangrijker, maar de beide oudtestamentische figuren in het portaal van de
Duomo van Fidenza bleven de enige geheel vrijstaande werken uit het
romaanse tijdperk.
Fidenza, Duomo San Donnino: David
De Romaanse kunst is doortrokken van een religieuze symboliek, die de moderne mens nauwelijks meer kan bevatten. De angst voor de dood was alomtegenwoordig, vooral de angst voor een plotselinge dood, want dan had men niet meer de kans boete te doen voor begane zonden. Zolang er leven was, was er echter ook hoop. De weg naar de hemel liep door de kerk. Aan de oostzijde, de kant van de dageraad, was de verlossing te vinden. De zuilen die de overspanning torsten, leken niet alleen uiterlijk op bomen. Hun kapitelen reikten naar het hemelse gewelf en symbolisch vormden ze dan ook een brug tussen het aardse en het hemelse. Hun versiering evolueerde naar vermaning. Niet alleen de bijbelse voorstellingen dienden ter lering: ook de afgebeelde fabeldieren, hoe monsterlijk ze er ook uitzagen, hadden een diepere betekenis. Middeleeuwers dachten in associaties: in de Physiologus (vermoedelijk reeds ontstaan in de 3e eeuw) werden eigenschappen van dieren gekoppeld aan uitingen van een voorbeeldig christelijk leven. De timpanen waren de belangrijkste dragers van stichtelijke boodschappen en toonden niet voor niets zo vaak het Laatste Oordeel: de gelovigen werden bij het betreden van de kerk telkens opnieuw aan hun sterfelijkheid en de noodzaak tot boetedoening herinnerd.
Semur-en-Brionnais, Saint-Hilaire, timpaan: de paus sterft op het toilet en duivels voeren zijn ziel naar de hel
De kunstenaars die de beeldhouwwerken schiepen, deden dit niet in de laatste plaats ter meerdere glorie van God. Het was echter voornamelijk hun maatschappelijke positie die hen lange tijd hun werk in de anonimiteit deed verrichten. Aanvankelijk waren het gewone steenhouwers die zich aan dergelijke veeleisende opdrachten waagden, daarvan getuigt ook de onbeholpenheid van het vroege werk. Pas aan het begin van de 12e eeuw was er sprake van specialisatie. Steenhouwers werden per afgewerkte steen betaald, dus zij brachten daarop altijd hun signatuur aan, maar wel op een plaats die na verwerking niet in het oog sprong. Sommige kapitelen (en zelfs een enkel timpaan) vertonen echter duidelijk zichtbare signaturen. Op een kapiteel in de tour-porche van Saint-Benoît-sur-Loire is bijvoorbeeld VNBERTVS ME FECIT (Unbertus heeft me gemaakt) te lezen.
Saint-Benoît-sur-Loire, Abbaye de Fleury: VUNBERTVS ME FECIT (JW)
Hoogstwaarschijnlijk betreft het hier niet de signatuur van de maker, maar van de opdrachtgever. Een beeldhouwer, hoe getalenteerd ook, bleef in de Romaanse standenmaatschappij een eenvoudige laboradore, terwijl de opdrachtgever een edelman of hoge geestelijke was, die er alle belang bij had kond te doen van zijn prestigeverhogende schenking. Eerst aan het eind van het Romaanse tijdperk (en dan vooral in Noord-Italië, waar door de opkomende stadstaten het individualisme en de trots op het eigen kunnen zich steeds duidelijker manifesteerden) kwamen er opschriften die onmiskenbaar van de kunstenaar zelf stamden, of werd deze met een vleiende opdracht geëerd, zoals meester Wiligelmus in Modena. Zelfs in zulke gevallen is het niet duidelijk, of het werk volledig door de vermelde zelf is uitgevoerd of (mede) door aangestelden uit zijn atelier. In hoeverre de Romaanse beeldhouwer zichzelf een 'kunstenaar' waande blijft de vraag, want individuele expressie stond nooit voorop. Sommigen ontwikkelden echter duidelijk een eigen stijl.
Romaanse beeldhouwwerken hebben in de loop der tijden heel wat te verduren gekregen. Zandstenen exemplaren in de buitenlucht hadden sterk te lijden van erosie. Andere werden het slachtoffer van branden of oorlogshandelingen. Niet weinige werden opzettelijk beschadigd tijdens revoluties of godsdienstoorlogen, waarbij de vandalen het vooral op de hoofden hadden gemunt. Bovendien werden ze in de afgelopen eeuwen niet altijd op waarde geschat en werden ze versjacherd of belandden ze op de vuilnisbelt. Gelukkig zijn veel bedreigde sculpturen in musea in veiligheid gebracht. Soms waren het de schamele resten van vernielde bouwwerken (zoals in Cluny), soms waren het aangetaste originelen die gered en ter plekke door kopieën vervangen werden.
Dijon, Musée Archéologique: gered timpaan (JW)
Versierde
kapitelen waren al in de Oudheid gemeengoed. Het 'Corinthische' acanthusbladmotief bleef gedurende de hele Romaanse periode populair.
Het werd in toenemende mate aangevuld door palmetten en andere
bloem-, blad- en rankmotieven.
Iguerande, Saint-Marcel
Er
was in de Romaanse periode een progressie in onderwerpen te ontwaren,
maar dat betekende niet dat de oude thema's werden afgedankt. In de
11e eeuw werden steeds vaker motieven uit bestiaria
gebruikt -fabeldieren, monsters en vreemde menselijke wezens. De laat-twaalfde-eeuwse kapitelen van superieure kwaliteit in de
kruisgangen van sommige Pyreneese kloosters (Saint-Michel-de-Cuxa, Saint-Martin-du-Canigou, Saint-Génis-des-Fontaines en de Prieuré
de Serrabone) werden nog steeds gedomineerd door dit soort voorstellingen. Een zekere mate van humor was sommige beeldhouwers niet te ontzeggen, zoals de
musicerende dieren van Baugy getuigen.
Annepont, Saint-André
Saint-Martin-du-Canigou
Baugy, Saint-Pons
Anzy-le-Duc, Sainte-Trinité: satyrs
Airvault, Saint-Pierre
De twaalfde eeuw zag de opkomst van geschiedkundige en religieuze thema's. Kapitelen
die reële historische gebeurtenissen (of legenden naar aanleiding daarvan)
verhaalden waren zeldzaam gedurende de Romaanse era. Bijbelse thema's
genoten meer populariteit. Deze konden zowel betrekking hebben op het
Oude Testament (Het Offer van Abraham en Daniël in de Leeuwenkuil
waren bijzonder in trek) als op de meer christelijke motieven van het
Nieuwe Testament. Over het algemeen was er in de uitvoering een
tendens te ontwaren van statisch en gestileerd naar levendig en meer
emotioneel geladen. Dit geldt uiteraard het meest voor aangrijpende
verhalen uit de Bijbel, maar in hoeverre deze echt ontroering wisten
te wekken, was in hoge mate afhankelijk van de bekwaamheid van de
beeldhouwer.
Estella, Palacio de los Reyes de Navarra, Roland contra Ferragut (JW)
Saulieu, Saint-Andoche: Bileam en zijn ezel worden tegengehouden door een engel
San Juan de la Peña
In Duitsland bleek de middeleeuwse voorkeur voor kleur duurzamer dan elders. De gewoonlijk kubusvormige kapitelen vertoonden meestal abstracte of gestileerde ornamenten. Het stadium van de bijbelse of historische taferelen werd er zelden bereikt.
Perelada, Convent de Sant Domènec
In Duitsland bleek de middeleeuwse voorkeur voor kleur duurzamer dan elders. De gewoonlijk kubusvormige kapitelen vertoonden meestal abstracte of gestileerde ornamenten. Het stadium van de bijbelse of historische taferelen werd er zelden bereikt.
Ambulatoria, kruisgangen en tribunes.
Gedecoreerde kapitelen werden, behalve in kruisgangen, toegepast in het portaal en het schip van een kerk (meestal als versiering van halfzuilen en consoles) en in ambulatoria en crypten. Vooral in het (vaak duistere) schip zaten de decoraties normaliter te hoog om door de gelovigen naar behoren bewonderd te kunnen worden, laat staan dat men de lessen die erin verscholen zaten ter harte zou kunnen nemen, maar in kooromgangen, crypten en portalen bevonden ze zich min of meer op ooghoogte. Een van de fraaiste ambulatoria is die van de Saint-Nectaire, die bovendien een fascinerend geheim heeft.
Orcival, Notre-Dame
Poitiers, Sainte-Radegonde
Ook de kapitelen in de kloosterhoven, die veel hoogtepunten van de Romaanse beeldhouwkunst herbergden, waren benaderbaar, maar helaas voor de gelovigen was deze aanblik alleen aan geestelijken voorbehouden. De decoratie van kruisgangen bestond niet alleen uit versierde kapitelen, maar ook uit pijlerreliëfs. Soms had een kloosterhof louter hoekpijlers, in andere werden bovendien de zuilen in de galerijen afgewisseld door pijlers. Kloosters van de Cisterciënzer orde waren wars van opsmuk: de kerken waren gespeend van enige versiering en de kapitelen van de kloosterhoven, indien aanwezig, waren bijzonder basic. De monniken konden zich in de meeste kloosters verpozen in een fraaie tuin, niet zelden voorzien van een waterbron.
Saint-Génis-des-Fontaines
In Italië speelde het gefigureerde kapiteel een ondergeschikte rol (al is er bijvoorbeeld in het kloosterhof van de Sant'Orso in Aosta wel iets degelijks te vinden). Hier koos men vaak voor een ander soort decoratie, zoals die van het kloosterhof van de San Giovanni in Laterano in Rome: gedraaide en met mozaïeken versierde zuilen van de hand van vader en zoon Vassaletto.
Aosta, Sant'Orso
Rome, San Giovanni in Laterano: kruisgang met zuilen van de Vassaletto's (JW)
Het kloosterhof van de Abbaye Saint-Pierre, Moissac.
De abdij zou in 506 zijn
gesticht door de Frankische koning Clovis, na zijn overwinning op de Visigoten. Volgens de
legende zou hij vanaf een heuvel zijn speer hebben geworpen om de
plaats te bepalen. Helaas kwam die precies in een moeras terecht. In
werkelijkheid is het gewoon een van de vele kloosters die in de 7e
eeuw werden opgericht door Merovingische vorsten (in dit geval
vermoedelijk Dagobert), op aansporing van de heilige Desiderius,
vermaard vanwege zijn kunstzinnigheid en zijn soberheid. Ook daarna
kon de instelling zich verheugen in de gunst van koningen.
Het feit dat het klooster was
gelegen aan een belangrijke doorgangsroute leidde ertoe dat het om de
haverklap overvallen werd. Om te beginnen tweemaal door de moslims
van Al-Andalus, de laatste keer na hun nederlaag bij Poitiers in 732.
Een eeuw later waren het de Vikingen die de abdij plunderden en in de
10e eeuw kwamen de Magyaren aan de beurt. Daarmee hield de rampspoed
echter niet op: in 1030 stortte het dak in en in 1042 trof een grote
brand de stad, die dankzij de laksheid van de monniken ook in de
abdij kon huishouden.
In 1047 werd het complex aan de Abdij van Cluny verbonden en verkozen als belangrijke
etappeplaats langs de Via Podiensis, een aanvoeroute van de Camino de Santiago. Dit leidde tot een
spirituele en artistieke renaissance, uitmondend in twee van de meest
indrukwekkende kunstwerken van het Romaanse tijdperk: het portaal en
het kloosterhof.
De
Abbaye Saint-Pierre is ook nu nog in het trotse bezit van het oudste
en fraaiste gefigureerde kloosterhof van Frankrijk. Het werd tussen
1059 en 1131 vervaardigd (inwijding in 1100) en is met 10 marmeren
pijlerreliëfs en 76 versierde kapitelen het grootste nog bestaande
exemplaar. Bovendien was het de eerste kruisgang met bijbelse scenes
op de kapitelen. Er zijn taferelen uit zowel het Oude als het Nieuwe Testament te bewonderen. Ze staan niet meer in de originele
opeenvolging, want na de verwoestingen die in 1212 werden aangericht
door de Albigenzische Kruistochten, werden ze in willekeurige
volgorde opnieuw geplaatst. De hoekpijlers worden gesierd door reliëfs van
Petrus, Paulus en Jacobus de Meerdere. De Saint-Pierre had de primeur van deze vorm van decoratie, die zich van hieruit verbreidde over Zuid-Frankrijk en Noord-Spanje. De kapittelzaal, het
scriptorium, de chauffoir en de kapellen van Sainte Marthe en
Saint Ferreol zijn eveneens bewaard gebleven. (Foto's JW)
Het
kloosterhof van de Abbaye Saint-Trophime, Arles.
Arles
was het beginpunt van de Via Tolosana, de meest zuidelijke van
de Franse aanvoerroutes naar de Camino de Santiago. Het was
bovendien de tweede stad van de Provence, van 933 tot 1033 de
hoofdstad van het Koninkrijk Arelat en na het ophouden van de
aanvallen van de Saracenen zeer welvarend geworden. De
Saint-Trophime, ofschoon niet bijzonder groot, kreeg dus een
aansprekende aankleding. Met de bouw van de kerk werd aan het eind
van de 11e eeuw begonnen. Het complex behoort, tezamen met de
Romeinse monumenten van Arles, sinds 1981 tot het werelderfgoed van de UNESCO.
Het
kloosterhof is een van de rijkst gedecoreerde van de Provence. De
noord- en oostvleugels zijn puur Romaans, de andere Gotisch. De
dubbele zuilen hebben elk een eigen kapiteel, waarbij de figuren en
verdere decoraties strikt gescheiden zijn. De noordgalerij dateert
uit de periode 1150-1170. De kapitelen vertellen het passieverhaal,
aangevuld met oudtestamentische gebeurtenissen. De oostgalerij stamt
uit het eind van de 12e eeuw. De kapitelen verhalen de jeugd van
Christus. Uit de decoraties blijken de intensieve relaties met de Romaanse beeldhouwkunst van Noord-Italië. Een van de kapitelen,
handelend over de Droom van de Drie Koningen, wordt beschouwd als een
vroeg werk van de beroemde Italiaanse beeldhouwer Benedetto Antelami.
Het kloosterhof van de Cathedrale Sainte-Eulalie-et-Sainte-Julie, Elne.
Het kloosterhof van de kathedraal van Elne is een van de weinige die niet alleen geheel bewaard is gebleven, maar ook nauwelijks is gerestaureerd. Het complex was niet bestemd voor monniken, maar voor de kanunniken die de bisschop ondersteunden bij het bestuur van het diocees en is (waarschijnlijk vanwege de zomerse hitte) ten noorden van de kathedraal gesitueerd. Er was vroeger een bovenverdieping, die echter wegens bouwvalligheid aan het begin van de 19e eeuw is afgebroken. Een aantal kapitelen en zuilen daarvan zijn terechtgekomen in het kasteelhof van Villevêque.
De galerijen bestaan uit drie rechthoekige pijlers, telkens afgewisseld door twee dubbele zuilen. De kapitelen daarvan vertonen, net als in de andere kruisgangen van dit gebied, dierfiguren en palmetten. Van de vier galerijen is de zuidgalerij (daterend uit het eind van de 12e eeuw) de enige die onvervalst Romaans genoemd kan worden. Het beeldhouwwerk is een van de laatste uitingen van de hoogstaande 12e eeuwse beeldhouwkunst in de Roussillon. De pijlers hebben reliëfs met scenes uit het leven van Petrus en Paulus. Eén pijler vertoont een scene die niet direct bijbels te duiden is: een koning met een aantal ridders. In de westgalerij (midden 13e eeuw, dus naar zuidelijke begrippen nog volop Romaans) werden deze voorstellingen met slechts subtiele verschillen gekopieerd. In de noordgalerij, kort nadien voltooid, aapte men westelijke reliëfs nogmaals na, met bedroevend resultaat.
Na het aanbrengen van het kruisribgewelf in de zuidgalerij (die het oorspronkelijke houten plafond verving) werden er onder de boogaanzetten reliëfs aangebracht die de hemelvaart van Christus weergaven. Deze cyclus voltooide een serie Gotische werken die op de pijlers van de oostgalerij (begin 14e eeuw) was aangevangen met de kinderjaren en de dood van Christus. (Op de foto's: de westgalerij, twee plaquettes van de zuidgalerij, w.o. Saulus voor Damascus).
Prieuré Sainte-Marie de Serrabone.
Het
prioraat Serrabone (Catalaans: goede berg) werd in 1089 gesticht. Van
de gebouwen resten alleen nog de aan de zuidwand van de kerk
grenzende kruisgang en de kerk zelf. De kerk is beroemd vanwege de (koor)tribune die dateert uit de periode 1130-1150 en bestaat uit
een twee traveeën en drie arcaden beslaand platform, dat wordt
gedragen door (dubbele) zuilen met dierfiguren van hoge kwaliteit. De
voorzijde wordt gesierd door bloemen en ranken met daartussen de
symbolen van de evangelisten en het Lam Gods. Het geheel is vervaardigd uit wit-roze marmer en stond aanvankelijk aan de
westzijde van de kerk, maar is in later eeuwen verplaatst naar het
midden. Er is een dusdanig grote overeenkomst met de figuren in het
kloosterhof van Saint-Michel-de-Cuxa, dat het vermoeden bestaat dat
óf de kapitelen door (twee) beeldhouwers uit Cuxa zijn vervaardigd,
óf de gehele tribune daar is gemaakt en in delen naar Serrabone is
gebracht. Ook in de kruisgang zijn fraaie kapitelen te vinden.
San Juan de Duero, Soria.
De
San Juan in Soria heeft een soortgelijke inbouw, zij het wat bescheidener. Het betreft hier twee kleine tribune-achtige
kapellen aan beide zijden van het langhuis, die vermoedelijk werden
toegevoegd om het aantal altaren te vergroten. De kerk behoorde tot
een hospitaalcomplex van de Johannieters en werd in 1152 ingewijd. De
kapel links wordt bekroond door een halve bol en laat de vervolging
van Johannes de Doper zien, culminerend in zijn onthoofding; de kapel
rechts heeft een kegelbedekking en de kapitelen verhalen over o.a. de
geboorte van Christus, de vlucht naar Egypte en de hemelvaart van
Maria. De San Juan heeft ook een interessant kloosterhof, dat gedeeltelijk uit normale rondbogen met versierde kapitelen en gedeeltelijk uit Arabisch aandoende vervlochten bogen bestaat. [Visita Virtual] [De Concatedral San Pedro in Soria heeft eveneens interessante Romaanse kruisgangen.]
Het kloosterhof
van het Monasterio Santo Domingo de Silos.
Dit
complex, gelegen ten zuidoosten van Burgos, bezit het meest
indrukwekkende kloosterhof van Noord-Spanje. Het eerste klooster werd
in het Visigotische tijdperk gesticht en stond in de 10e eeuw bekend
als San Sebastian de Silos. Het geheel kreeg zijn huidige vorm en
naam toen de later heilig verklaarde Dominicus van Silos
(1000-1073) van koning Ferdinand de Grote van Castilië en León de
opdracht kreeg het vervallen complex te renoveren. Zijn opvolger, abt
Fortunius, begon met de constructie van het kloosterhof, dat in 1088
werd ingewijd. Na de voltooiing van de noord- en oostvleugels in het
begin van de 12e eeuw lag het werk door de enorme toestroom van
pelgrims naar het graf van Dominicus en door politieke en economische
problemen enige decennia stil. De zuidelijke en westelijke galerijen
hebben dan ook een duidelijk afwijkende stijl en werden vermoedelijk
door een ander atelier vervaardigd. In deze periode werd ook een
tweede verdieping op het geheel geplaatst.
Alle
vleugels hebben (14 à 16) zuilenparen die een kapiteel delen. De in
artistiek opzicht meest aansprekende kapitelen zijn te vinden in de
oudste galerijen. Ze hebben vegetale en bestiarische motieven.
Belangrijker zijn de reliëfs met bijbelse taferelen op de
hoekpijlers van de zuidelijke kruisgang. De cyclus handelt over de
dood en opstanding van Christus en begint op de noordzijde van de
noordoostelijke pijler met de kruisafneming (een thema dat in de Romaanse periode de voorkeur kreeg boven de kruisiging zelf). Aan de
westzijde van dezelfde pijler wordt de ongelovige Thomas ten tonele
gevoerd, die een vinger in de wond in Jezus' zij steekt om zich ervan
te vergewissen dat hij het echt is. Hij zet daarmee als
'onderzoekende geest' een eerste schrede op het pad van de wetenschap
-wat de wereldlijke invloed van de groeiende steden verraad. De
cyclus eindigt met de uitstorting van de Heilige Geest. (Foto's JW)
Het
klooster, gelegen in het dal van de Ripoll, werd in 879 gesticht door
Wilfred de Harige, gedeeltelijk om migranten naar dit deel van zijn
territorium te lokken, gedeeltelijk ten behoeve van zijn zoon Ranulf,
die er de eerste abt werd. Een andere nazaat, Oliba, transformeerde
het klooster tot een spiritueel en cultureel centrum van belang, met
o.a. een fameus scriptorium. Het behield zijn vooraanstaande positie
tot de 14e eeuw, toen het zwaartepunt van het geestelijk leven meer
in de kuststreek kwam te liggen.
De
abdijkerk is een schepping van abt Oliba. In 1032 werd begonnen met
de constructie van een vijfschepige basiliek naar het voorbeeld van de
oude Sint Pieter in Rome. Het transept telde maar liefst zeven
absidiolen. De ingang werd van een porticus voorzien,
geflankeerd door twee klokkentorens naar Lombardisch model. De kerk
werd een voorbeeld voor heel christelijk Spanje: daarna was de
Mozarabische invloed definitief op zijn retour. In 1428 verwoestte
een aardbeving een groot deel van het complex, dat in Gotische stijl
werd herbouwd. Bij een ingrijpende restaurering in de 19e eeuw werd
het aantal beuken teruggebracht van vijf naar drie en verloor de kerk
veel van zijn unieke kenmerken.
Met
de aanleg van de onderste verdieping van het kloosterhof werd in 1180
begonnen, maar deze was eerst aan het begin van de 14e eeuw gereed.
De bovenste verdieping is van veel later datum. Op de laat-Romaanse
kapitelen zijn scenes uit de klassieke mythologie en het dagelijks
leven aangebracht. (Foto's 1 & 2 JW)